ECLI:NL:RBLIM:2025:6432

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
03.116948.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en voorbereidingshandelingen voor heroïneproductie, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bezit van hennep

Op 7 juli 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, en het bezit van hennep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de voorbereidingshandelingen voor de productie van heroïne, omdat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en niet als betrouwbaar bewijs konden dienen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de productie van heroïne, aangezien de aangetroffen goederen niet specifiek voor dat doel waren bestemd.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en het bezit van een grote hoeveelheid hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 9 februari 2021 een slachtoffer had belaagd, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat resulteerde in een strafvermindering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen hennep en de teruggave van andere in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.116948.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op de zitting van 30 juni 2025. De rechtbank heeft bij vervroeging vonnis gewezen op 7 juli 2025.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 03.159927.21 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 03.039518.21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:
Feit 1:(samen met anderen) [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd
(primair), dan wel haar heeft mishandeld
(subsidiair).
Feit 2:(samen met anderen) heeft geprobeerd aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(primair), dan wel (samen met anderen) [slachtoffer 2] heeft mishandeld
(subsidiair).
Feit 3:voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van heroïne;
Feit 4:1.000 gram hennep in zijn bezit heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij acht het verhaal van aangeefster [slachtoffer 1] geloofwaardig, nu haar eerste drie verklaringen en haar laatste verklaring bij de rechter-commissaris in grote lijnen gelijkluidend zijn. De verdachte heeft verder samen met anderen gepoogd aangever [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door zich met zijn allen op hem te storten en hem meerdere klappen en schoppen te geven. Onder andere bij klappen en schoppen tegen het hoofd is de kans op ernstig letsel groot, nu het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Door als groep met bivakmutsen op de woning van de aangever binnen te stormen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat er door de groep geweld gebruikt zou worden en er bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Het verhaal van de verdachte over de pers, de vacuümmachine, de weegschalen en het versnijdingsmiddel acht zij ongeloofwaardig, met name gezien de samenhang van deze artikelen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. Er is volgens haar onvoldoende bewijs dat aangeefster [slachtoffer 1] tegen haar wil is mee moeten gaan. De verklaringen van [slachtoffer 1] dienen als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven, aangezien zij inconsistent en leugenachtig verklaart. Naderhand heeft aangeefster de verdachte ook gechanteerd door te dreigen de aangifte erger te maken als niet werd betaald.
Ten aanzien van feit 3 heeft zij eveneens vrijspraak bepleit. In het dossier wordt onder meer gesproken over bruin poeder dat zou zijn aangetroffen, maar daar is geen onderzoek naar gedaan. Het is derhalve niet duidelijk of met de goederen daadwerkelijk heroïne zou worden geproduceerd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van aangeefster kennen op essentiële onderdelen zodanige inconsistenties dat deze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid ervan. Zij heeft op meerdere momenten verklaringen afgelegd die onderling op cruciale punten niet met elkaar in overeenstemming zijn. Deze inconsistenties betreffen niet slechts details, maar raken de kern van de beschuldiging.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken blijkt dat er na 9 februari 2021 nog meerdere (indirecte) contactmomenten zijn geweest tussen aangeefster en verschillende betrokkenen, waaronder de verdachte. De aard en inhoud van deze contacten wekken bij de rechtbank de indruk dat de aangeefster niet steeds volledig en naar waarheid heeft verklaard over hetgeen zich die dag heeft afgespeeld. Ook dit tast de betrouwbaarheid van haar verklaringen aan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster in hun huidige vorm niet de overtuiging kunnen dragen dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair onder feit 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen onder meer vereist is dat de voorwerpen of stoffen waarvan het bezit wordt verweten, kennelijk bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf, in dit geval de productie van heroïne.
Uit het dossier blijkt dat er een pers, vacuümmachine, weegschalen en een hoeveelheid coffeïne bij de verdachte zijn aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier echter niet worden vastgesteld dat deze voorwerpen specifiek of uitsluitend bestemd waren voor de productie van heroïne. Er is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte zich bezighield met de productie of handel in heroïne. Evenmin is uit enig ander bewijsmiddel gebleken van een concrete link tussen de verdachte en enige handeling gericht op het vervaardigen of verhandelen van heroïne. De kwalificatie door de opsporingsambtenaren van de pers als ‘heroïnepers’ kan de rechtbank niet volgen, nu deze geenszins is onderbouwd. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van dit feit.
Bewijsmiddelen
Feit 1 subsidiair
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 9 februari 2021
Feit 2 primair
Het
proces-verbaal van aangifte [3] door [slachtoffer 2] van 10 februari 2021, onder meer inhoudende:
Op 9 februari 2021 was ik in mijn woning in Heerlen. Ik opende de deur voor mijn vriendin. Meteen hierop stormen een viertal personen op mij af met bivakmutsen op. De vier personen namen mij meteen mee naar de keuken. In de keuken werd ik door alle personen met vuisten geslagen en werd ik ook meerdere keren geschopt. Ik voelde een hevige pijn toen ik werd geslagen en geschopt. Ik was aan het bloeden aan mijn hoofd, mond en oor. Het betrof de volgende personen: [verdachte] , zijn beste vriend [medeverdachte 2] , zeer gespierd en 120 kilogram, [naam] , dat is een Koerd die in Duitsland woont.
De
geneeskundige verklaring [4] van 8 april 2021, onder meer inhoudende:
Naam: [slachtoffer 2]
Omschrijving van het letsel:
Wond li wenkbrauw + zwelling
Pijn nek
Pijn borstkast
Pijn bekken
Bloeduitstorting
Geschatte duur van de genezing: 3 weken
Feit 4
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Vossenberg van 10 februari 2021
Bewijsoverweging
Feit 2 primair
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangever op 9 februari 2021 door een groep personen is belaagd en door hen is geslagen en geschopt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat hij onder meer verwondingen aan zijn hoofd had.
Door zich met meerdere personen op dergelijke wijze op de aangever te storten en hem te slaan en schoppen, onder meer op een zo kwetsbaar deel van het lichaam als het hoofd, heeft de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, naar het oordeel van de rechtbank met vol opzet zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat sprake is van medeplegen, nu de verdachte in groepsverband de aangever heeft aangevallen en zelf eveneens geweld tegen de aangever heeft uitgeoefend.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
op 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan in het gelaat;
Feit 2 primair
op 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
op 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, in een pand geleden aan de [adres 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 1000 gram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair
mishandeling;
Feit 2 primair
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 317 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dient te worden volstaan met de eis van de officier van justitie. De zaak hangt vanwege de schending van de redelijke termijn al lange tijd boven het hoofd van de verdachte en weegt hem zwaar. Dat heeft ook tot problemen geleid met zijn partner en zijn kinderen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer, een bekende met wie zij een conflict hadden dat gerelateerd was aan drugs, in zijn woning opgezocht. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij hierbij een leidende en organiserende rol heeft gespeeld. Hij heeft bivakmutsen aangeschaft en beschikbaar gesteld en twee andere personen opgetrommeld om gezamenlijk verhaal te gaan halen. Nadat de deur van de woning werd geopend, zijn de mannen met bivakmutsen op naar binnen gestormd en is het slachtoffer overrompeld en belaagd, waarbij hij nauwelijks kans had zich te verweren. Het slachtoffer heeft lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor een hersteltijd van enkele weken nodig was. Voorafgaand aan dit feit heeft de verdachte ook de vriendin van voornoemd slachtoffer in het gezicht geslagen doordat hij zijn frustratie kennelijk niet de baas was. Het gemak waarmee de verdachte op zulke momenten geweld toepast vindt de rechtbank zorgelijk.
Daar komt bij dat de verdachte een niet geringe hoeveelheid hennep voorhanden had met het doel deze te verkopen en daarmee financieel gewin te behalen. Ook dit acht de rechtbank een ernstig feit, zeker gelet op de schadelijke gevolgen die drugshandel met zich meebrengt voor de samenleving.
De combinatie van georganiseerd geweld en betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zou, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel een gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden achten.
De redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is echter met meer dan 32 maanden overschreden. Sinds de aanvang van die termijn zijn inmiddels ruim 48 maanden verstreken, terwijl de zaak binnen 16 maanden had moeten zijn afgedaan. Deze aanzienlijke termijnoverschrijding dient te leiden tot strafvermindering.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden, niet in aanraking is gekomen met politie en justitie en op het oog een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de verdachte nog terug de gevangenis in te sturen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 300 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.

7.Het beslag

De rechtbank zal de inbeslaggenomen hennep, mede gelet op het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet, onttrekken aan het verkeer, nu hiermee het onder feit 4 bewezenverklaarde is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave van de overige in beslag genomen goederen, vermeld op de beslaglijst.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit waarop deze goederen betrekking hebben, is niet gebleken van een strafbaar feit in verband waarmee de in beslag genomen goederen van belang zijn. Er bestaat dan ook geen grond om deze goederen verder onder strafvorderlijk beslag te houden.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45, 47, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt de verdachte vrijvan het onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
Beslag
-
onttrektaan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
1 kilogram hennep (goednummer G1392286);
-
gelast de teruggavevan de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene:
  • gereedschap (goednummer G1392285);
  • inpakmachine (goednummer G1392288);
  • weegschaal (goednummer G1392290);
  • weegschaal (goednummer G1392292);
  • weegschaal (goednummer G1392293);
  • coffeïne (goednummer G1397597).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.W. van Well, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer 1] enkele uren, althans langere tijd, tegen haar wil (aldaar) in een woning vastgehouden en/of opgesloten en/of
- die [slachtoffer 1] geblinddoekt en/of
- de (hand)tas, met daarin een telefoon, van die [slachtoffer 1] afgepakt en/of
- de polsen van die [slachtoffer 1] vastgebonden en/of vastgemaakt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gelaat en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen om het verblijfadres van [slachtoffer 2] te geven;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te slaan in het gelaat, althans tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam;
Feit 2 primair
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te schoppen;
Feit 3
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of een of meer andere middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (onder andere):
- een heroïne pers en/of
- een vacuüm trekker en/of
- een of meerdere weegscha(a)l(en) en/of
- een hoeveelheid versnijdingsmiddel
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Feit 4
hij op of omstreeks 9 februari 2021 in de gemeente Heerlen, in een pand geleden aan de [adres 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2437-2021020631, gesloten op 8 augustus 2021, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 321 (deel I), pagina 1 tot en met pagina 324 (deel II) en pagina 1 tot en met pagina 329 (deel III).
2.Dossierpagina’s 98 en 99 (deel I).
3.Dossierpagina’s 149 en 150.
4.Dossierpagina 159 (deel I)
5.Dossierpagina’s 187, 188 en 200 (deel I).