3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van aangeefster kennen op essentiële onderdelen zodanige inconsistenties dat deze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid ervan. Zij heeft op meerdere momenten verklaringen afgelegd die onderling op cruciale punten niet met elkaar in overeenstemming zijn. Deze inconsistenties betreffen niet slechts details, maar raken de kern van de beschuldiging.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken blijkt dat er na 9 februari 2021 nog meerdere (indirecte) contactmomenten zijn geweest tussen aangeefster en verschillende betrokkenen, waaronder de verdachte. De aard en inhoud van deze contacten wekken bij de rechtbank de indruk dat de aangeefster niet steeds volledig en naar waarheid heeft verklaard over hetgeen zich die dag heeft afgespeeld. Ook dit tast de betrouwbaarheid van haar verklaringen aan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster in hun huidige vorm niet de overtuiging kunnen dragen dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair onder feit 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen onder meer vereist is dat de voorwerpen of stoffen waarvan het bezit wordt verweten, kennelijk bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf, in dit geval de productie van heroïne.
Uit het dossier blijkt dat er een pers, vacuümmachine, weegschalen en een hoeveelheid coffeïne bij de verdachte zijn aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier echter niet worden vastgesteld dat deze voorwerpen specifiek of uitsluitend bestemd waren voor de productie van heroïne. Er is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte zich bezighield met de productie of handel in heroïne. Evenmin is uit enig ander bewijsmiddel gebleken van een concrete link tussen de verdachte en enige handeling gericht op het vervaardigen of verhandelen van heroïne. De kwalificatie door de opsporingsambtenaren van de pers als ‘heroïnepers’ kan de rechtbank niet volgen, nu deze geenszins is onderbouwd. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2025;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 9 februari 2021
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [slachtoffer 2] van 10 februari 2021, onder meer inhoudende:
Op 9 februari 2021 was ik in mijn woning in Heerlen. Ik opende de deur voor mijn vriendin. Meteen hierop stormen een viertal personen op mij af met bivakmutsen op. De vier personen namen mij meteen mee naar de keuken. In de keuken werd ik door alle personen met vuisten geslagen en werd ik ook meerdere keren geschopt. Ik voelde een hevige pijn toen ik werd geslagen en geschopt. Ik was aan het bloeden aan mijn hoofd, mond en oor. Het betrof de volgende personen: [verdachte] , zijn beste vriend [medeverdachte 2] , zeer gespierd en 120 kilogram, [naam] , dat is een Koerd die in Duitsland woont.
De
geneeskundige verklaringvan 8 april 2021, onder meer inhoudende:
Naam: [slachtoffer 2]
Omschrijving van het letsel:
Wond li wenkbrauw + zwelling
Pijn nek
Pijn borstkast
Pijn bekken
Bloeduitstorting
Geschatte duur van de genezing: 3 weken
Feit 4
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 juni 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Vossenberg van 10 februari 2021
Feit 2 primair
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangever op 9 februari 2021 door een groep personen is belaagd en door hen is geslagen en geschopt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat hij onder meer verwondingen aan zijn hoofd had.
Door zich met meerdere personen op dergelijke wijze op de aangever te storten en hem te slaan en schoppen, onder meer op een zo kwetsbaar deel van het lichaam als het hoofd, heeft de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, naar het oordeel van de rechtbank met vol opzet zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen.
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat sprake is van medeplegen, nu de verdachte in groepsverband de aangever heeft aangevallen en zelf eveneens geweld tegen de aangever heeft uitgeoefend.