ECLI:NL:RBLIM:2025:6322

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
03.203412.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door zoon van bejaarde moeder en verzet tegen politie

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een periode van een maand ruim € 36.000,- van de bankrekening van zijn alleenstaande en bejaarde moeder heeft gepind. De verdachte was gemachtigd om haar financiën te beheren, maar heeft de bankpas niet alleen voor noodzakelijke uitgaven voor zijn moeder gebruikt. Hij heeft contante opnames gedaan voor eigen gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen de inbeslagname en aanhouding door verbalisanten, wat hen hinderde in de rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 7 april 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en wederspannigheid. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij, de moeder van de verdachte, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat erfgenamen geen rechtstreekse schade lijden door het strafbare feit. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03.203412.22, 03.296235.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.G. Vos, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 april 2025. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.100956.22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
parketnummer 03.203412.22
in de periode van 20 februari 2017 tot en met 20 mei 2021 samen met een ander € 64.300,- heeft verduisterd van [slachtoffer 2] ;
parketnummer 03.296235.22
op 15 november 2022
feit 1: opzettelijk een handeling gedaan door verbalisanten ter uitvoering van een wettelijk voorschrift heeft belet, belemmerd en/of verijdeld;
feit 2: zich bij zijn aanhouding heeft verzet tegen verbalisanten;
feit 3: geluidsoverlast heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie met betrekking tot feit 3 van parketnummer 03.296235.22 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat er in november 2022 een strafbeschikking is opgelegd (onherroepelijk) in verband met het veroorzaken van geluidsoverlast op 15 november 2022 in Merselo. Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt om te denken dat de verdachte zich die dag vaker zou hebben schuldig gemaakt aan het veroorzaken van geluidsoverlast, concludeert de rechtbank dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat sprake is van een dubbele vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van parketnummer 03.203412.22 op het standpunt gesteld dat de verdachte zich heeft gehouden aan de bepalingen in het levenstestament en dat er geen sprake is van opzettelijke en wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 onder parketnummer 03.296235.22 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 03.203412.22 [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] deed op 1 juni 2021 aangifte en verklaarde onder meer als volgt: [2]
Ik doe aangifte van verduistering tegen mijn zoon [verdachte] . In maart 2017 is een levenstestament opgemaakt bij de notaris. Hierin zijn [verdachte] en [medeverdachte] beiden vernoemd als gemachtigden. 21 mei 2021 heeft [slachtoffer 1] bemoeienis gekregen in deze zaak. Vervolgens heb ik aan [slachtoffer 1] zijn ouders gevraagd of zij voor mij door de bankpapieren konden kijken omdat ik een en ander niet vertrouwde. Op 19 april 2021 wordt euro 1.250,00 gepind. Op 20 april 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 26 april 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 28 april 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 4 mei 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 14 mei 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 15 mei 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Op 20 mei 2021 worden 2x euro 2.000,00 en 1x euro 1.000,00 gepind. Naar aanleiding van het gehele voorval heb ik op 25 mei 2021 de volmacht laten intrekken bij de notaris. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Voornoemd levenstestament werd op 21 maart 2017 gepasseerd en hield onder andere in een algemene volmacht aan de verdachte om aangeefsters vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen ten behoeve en in het belang van aangeefster. [3]
Uit de bij de aangifte overgelegde bankoverzichten van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 2] blijkt van de volgende contante opnames: [4]
Datum
Bedrag
19-04-2021
€ 1.250,00
20-04-2021
€ 2.000,00
20-04-2021
€ 2.000,00
20-04-2021
€ 1.000,00
26-04-2021
€ 2.000,00
26-04-2021
€ 2.000,00
26-04-2021
€ 1.000,00
28-04-2021
€ 2.000,00
28-04-2021
€ 2.000,00
28-04-2021
€ 1.000,00
04-05-2021
€ 2.000,00
04-05-2021
€ 2.000,00
04-05-2021
€ 1.000,00
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde op 6 januari 2022 onder meer als volgt: [5]
Op 06-01-2022 bekeek ik de camerabeelden die gevorderd zijn omtrent onderstaande transacties:
19 april 2021 lx 1.250,00 euro.
20 april 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
26 april 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
28 april 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
[...]
4 mei 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
14 mei 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
15 mei 2021 2x 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
20 mei 2021 2x euro 2.000,00 en lx 1.000,00 euro.
Al deze camerabeelden zijn afkomstig van de Rabobank, en betreffen de pinautomaat GEA 153834 Schouwburgplein 13 te Venray.
Op de camerabeelden zie ik een en dezelfde man de pintransacties doen. Deze man heb ik vergeleken met de rijbewijsfoto van de verdachte in de RDW-gegevens. De man die de pintransacties uitvoert komt qua uiterlijke kenmerken overeen met de verdachte, [verdachte] ( [verdachte] ).
Overwegingen
De rechtbank is er op grond van deze wettige bewijsmiddelen van overtuigd dat verdachte in een maand tijd in totaal € 36.250,- van de bankrekening van aangeefster heeft gepind. Op grond van het levenstestament had hij de contante gelden vanaf het moment van opname rechtmatig onder zich. Volgens hetzelfde levenstestament moest dit geld besteed worden ten behoeve en in het belang van aangeefster. Uit de aangifte blijkt echter dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de betreffende contante opnames en dat het geld niet is besteed ten behoeve van aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte niet verklaard over de reden van de contante opnames en heeft hij geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt waarvoor het geld is gebruikt. De stelling van de verdediging dat de verdachte deze contante bedragen in enveloppen in een kluis van aangeefster heeft bewaard voor aangeefster, is voor het eerst ter terechtzitting opgeworpen en op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze stelling dan ook niet aannemelijk en is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich deze contante gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Met betrekking tot deze contante opnames blijkt uit het dossier niet van een strafrechtelijk relevante rol van de medeverdachte. Dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten bij het plegen van de verduistering sprake was, is niet komen vast te staan en de rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het
medeplegen.
De verduistering van de contante opname van € 1.050,- op 30 december 2017 acht de rechtbank niet bewezen. Aangeefster verbleef ten tijde van die opname in een revalidatiecentrum en de rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachten in dat kader als gemachtigden kosten hebben gemaakt ten behoeve van aangeefster.
De verduistering van € 16.000,- aan contanten acht de rechtbank evenmin bewezen. Op basis van het dossier is het aannemelijk dat dit geldbedrag door de verdachten is gebruikt voor de aankoop van een auto. De verdediging heeft gesteld dat dit bedrag een lening betrof en dat deze lening ook werd afbetaald. Gelet op het dossier (pagina 234, afbetaling in termijnen van in totaal € 4.300,-) is deze stelling aannemelijk en kan door de rechtbank niet worden vastgesteld dat bij de verdachten het voornemen van wederrechtelijke toe-eigening bestond.
De verduistering van in totaal € 11.000,- aan schenkingen, acht de rechtbank eveneens niet bewezen. Soortgelijke schenkingen zijn in de jaren 2013 tot en met 2016 ook gedaan, in een periode vóór het opstellen van het levenstestament en waarin aangeefster haar financiën zelf beheerde. Het is aannemelijk dat na 2016 deze schenkingen zijn voortgezet en de hoogte van de bedragen komen de rechtbank niet vreemd voor.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van de verduistering van € 1.050,-, € 16.000,- en
€ 11.000,- vrijspreken.
Parketnummer 03.296235.22 [6]
Feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [verbalisant 2] (hoofdagent), [verbalisant 3] (hoofdagent), [verbalisant 4] (brigadier) en [verbalisant 5] (brigadier), allen werkzaam bij de politie eenheid Limburg, relateerden op 15 november 2022 onder meer als volgt: [7]
Op 15 november 2022, omstreeks 03.50 uur, ontvingen wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , een melding van geluidshinder afkomstig van het adres [adresgegevens verdachte] . Wij waren in uniform gekleed [...]. Er was een afspraak op locatie op het adres actief welke aangaf dat er al eerder gewaarschuwd was op het adres na geluidshinder, dat er al een proces-verbaal was opgemaakt voor het veroorzaken van geluidshinder en dat bij volgende constatering overgegaan moest worden tot inbeslagname. Dit betrof telkens dezelfde bewoner. [...] wij hoorden [...] diverse malen een doordringend tikkend geluid afgewisseld met schrapende geluiden. Hierna stonden wij voor de woning [adresgegevens verdachte] en hoorden nog meerdere malen dezelfde geluiden. Wij zagen dat het raam aan de voorzijde op kiepstand stond en zagen dat een persoon in de woonkamer van de woning stond. Wij zagen dat hij een aantal malen een op een bezemsteel gelijkend voorwerp langs de muur schraapte en hiermee op de betonnen vloer klopte. Wij klopten aan bij de woning waarna de persoon ons te woord stond via het geopende raam. De persoon herkenden wij direct als de bewoner, [verdachte] , middels een foto uit de politiesystemen. Ook hoorden wij dat de persoon zei dat hij de bewoner was. Wij zegden hem verbaal aan voor het veroorzaken van nachtrumoer en sommeerden hem te stoppen met het veroorzaken van de tikkende en schrapende geluiden omdat anderen hier overlast door ervoeren. Vervolgens liepen wij enkele meters weg bij de woning waarna wij direct dezelfde geluiden waarnamen. Hierop besloten wij wederom contact te maken bij het raam. Wij gaven aan over te willen gaan op inbeslagname van de stokken waar hij dit geluid mee veroorzaakten. Wij hoorden hierop dat [verdachte] zei dat hij hier op geen enkele wijze aan mee ging werken [...]. Omstreeks 05.00 uur kwamen wij, verbalisanten van [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , ter plaatse. Wij waren eveneens in uniform gekleed. In de woonkamer troffen wij verdachte [verdachte] aan. In zijn nabijheid lagen twee bezemstelen welke wij in beslag wilde nemen. Dit deelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , hem mede waarna wij hoorden dat hij hier niet aan mee ging werken. Wij zagen dat hij een bezemsteel in zijn beide handen vastpakte en hier demonstratief mee op de tafel ging zitten. Telkens als een van ons verbalisanten de steel van tafel wilde pakken pakte hij deze stevig beet en hief hij deze boven zijn hoofd. Na enige tijd op hem te hebben ingepraat deelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , aan [verdachte] mede dat hij was aangehouden voor het belemmeren van onze ambtshandelingen. Wij hoorden dat [verdachte] niet ging meewerken aan zijn aanhouding waarna wij hem waarschuwden dat wij dan geweld moesten gaan toepassen. Op enig moment wendde [verdachte] zich van ons af waarop ik, verbalisant [verbalisant 2] , de stok van de tafel trachtte te pakken. [verdachte] merkte dit op waarna hij het andere einde vastpakte en deze uit mijn hand trachtte te trekken. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , pakten de verdachte vervolgens vast waarna wij met hem in gevecht raakten. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat collega [verbalisant 2] de stok vast pakte en probeerde weg te pakken van de tafel. Aan de andere zijde van de stok stond verdachte. Ik, verbalisant, zag dat de verdachte de stok met twee handen vast pakte en hieraan probeerde te trekken. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat collega [verbalisant 2] aan de stok trok en de verdachte naar voren viel over een stoel. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat de verdachte nog steeds de stok vast hield, en de stok probeerde los te trekken. Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , zeiden tegen de verdachte dat hij de stok los moest laten. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , herhaalde dit en sloeg enkele keren, drie tot vier keer, met gebalde vuist op het hoofd van de verdachte. Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , brachten ondertussen de verdachte gecontroleerd naar de grond. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , zagen dat de verdachte nog steeds de stok vast hield. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , voerde met mijn voet druk uit op de hand van de verdachte om ervoor te zorgen dat hij de stok los liet. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , sloeg de verdachte met mijn gebalde vuist op zijn achterhoofd om zijn verzet te doorbreken. Ik zag echter dat de verdachte de stok vast bleef houden. Hierop stond ik op en schopte ik tegen de rechterschouder van verdachte aan. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , zagen dat de verdachte uiteindelijk de stok los liet en hoorde dat hij zei dat hij mee ging werken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
parketnummer 03.203412.22
in de periode van 19 april 2021 tot en met 20 mei 2021 in de gemeente Venray, opzettelijk (in totaal) een geldbedrag van 36.250,- euro, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als beheerder van de bankrekeningen en de financiën van die [slachtoffer 2] en als gevolmachtigde van die [slachtoffer 2], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
parketnummer 03.296235.22
1.
op 15 november 2022 in de gemeente Venray, opzettelijk, enige handeling, gedaan door verbalisanten, zijnde ambtenaren belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 96 Wetboek van Strafvordering, waarbij verdachte ter inbeslagneming van goederen die zich onder verdachte ( [verdachte] ) bevonden, heeft belet en belemmerd, door de in beslag te nemen goederen vast te houden en los te trekken;
2.
op 15 november 2022 in de gemeente Venray, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 2] (hoofdagent bij politie Eenheid Limburg), [verbalisant 3] (hoofdagent bij politie Eenheid Limburg), [verbalisant 4] (brigadier bij politie Eenheid Limburg) en [verbalisant 5] (brigadier bij politie Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de verbalisanten voornoemd hem trachtten te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal
daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 03.203412.22
verduistering, meermalen gepleegd;
parketnummer 03.296235.22
feit 1: opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, beletten en belemmeren;
feit 2: wederspannigheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair
120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Daarbij heeft de officier van justitie in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 onder parketnummer 03.296235.22 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd overeenkomstig artikel 9a Sr, gelet op de relatief geringe ernst van de feiten, de
persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in een periode van een maand in totaal ruim € 36.000,- van de bankrekening van zijn alleenstaande en bejaarde moeder gepind. Hij was door haar gemachtigd haar financiën te beheren en hij beschikte in die hoedanigheid over haar bankpas. De verdachte heeft deze bankpas echter niet (alleen) voor noodzakelijke uitgaven voor zijn moeder gebruikt, maar heeft met deze bankpas contante opnames gedaan voor zijn eigen gewin. Hiermee heeft hij niet alleen financiële schade toegebracht, maar ook op grove wijze het vertrouwen van zijn moeder geschonden en hun band onherstelbaar beschadigd. Dit blijkt ook uit het gegeven dat er tot haar overlijden op 6 februari 2022 geen contact meer is geweest tussen aangeefster en de verdachte.
Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen inbeslagname en aanhouding door verbalisanten en hen daarmee gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Politieambtenaren verrichten een publieke taak. Dat dient te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is.
Uit het strafblad van 11 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is artikel 63 Sr van toepassing. De feiten zijn gepleegd in 2021 en 2022 en de rechtbank zal met deze (forse) overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6, eerste lid, van het EVRM rekening houden bij het bepalen van de strafmaat. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis en waanbeelden. Sinds 2022 is hij in beeld bij de psychiatrie. Door het ontbreken van probleembesef en ziekte-inzicht is de verdachte in oktober 2024 onder verplichte zorg gesteld, hetgeen inhoudt: behandeling, medicatie inname en begeleiding aan huis. Deze hulp zal mogelijk nog langere tijd noodzakelijk zijn. De reclassering acht een taakstraf gelet op verdachtes WAO-uitkering en psychisch toestands-beeld niet aan de orde.
Vóór 2022 zijn er geen noemenswaardige problemen met betrekking tot de psychische gesteldheid van de verdachte en zijn leefgebieden vastgesteld. Ook uit zijn strafblad blijkt niet van dergelijke problemen. Het lijkt erop dat de feiten zijn gepleegd in een slechte periode in zijn leven. Er is nu hulpverlening betrokken en er wordt toegewerkt naar weer een stabiel bestaan.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank -evenals de reclassering- een taakstraf niet passend, maar zal zij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de verdachte in staat te stellen zijn leven weer op orde te krijgen en als stevige stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat de feiten gepleegd tegen de verbalisanten onaanvaardbaar zijn en dat daarom een rechterlijk pardon overeenkomstig artikel 9a Sr, zoals door de raadsman is gesuggereerd, niet passend is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert schadevergoeding tot een bedrag van 116.863,26 euro ter zake van parketnummer 03.203412.22. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
verduisterde gelden: 98.924,00 euro;
hypotheekschade: 17.939,26 euro.
Tevens vordert de benadeelde partij proceskosten tot een bedrag van 1.395,64 euro.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen kan worden tot een bedrag van € 64.300,- , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Het is onvoldoende duidelijk of dit deel rechtstreekse schade betreft. De proceskosten dienen te worden afgewezen, nu deze kosten zien op de afhandeling van het testament.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak (primair) en de beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (subsidiair).
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding is ingediend door [slachtoffer 1] , zijnde de erfgenaam en executeur van het testament van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Op grond van artikel 51f lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan degene die rechtsreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij in het strafproces. De wetgever heeft niet de mogelijkheid willen openen dat in geval van overlijden van het slachtoffer de erfgenamen zich als benadeelde partij voegen – immers erfgenamen lijden deze schade niet rechtstreeks door het strafbare feit. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar HR 19 april 2005, LJN AS9225, NJ 2007, 510.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 180, 184, 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder feit 3 van parketnummer 03.296235.22 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2025.
Buiten staat
Mrs. Hermanides en Van der Staak zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
parketnummer 03.203412.22
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2017 tot en met 20 mei 2021 in de gemeente Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in totaal) een geldbedrag van 64.300,- euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als beheerder van de bankrekeningen en/of de financiën van die [slachtoffer 2] en/of als gevolmachtigde van die [slachtoffer 2], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
parketnummer 03.296235.22
1.
op of omstreeks 15 november 2022 in de gemeente Venray, opzettelijk, enige handeling, gedaan door verbalisant [verbalisant 5] (brigadier bij politie Eenheid Limburg) en/of [verbalisant 4] (brigadier bij politie Eenheid Limburg) zijnde een of meer ambtena(a)r(en) belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd
verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 96 Wetboek van Strafvordering, waarbij verdachte ter inbeslagneming van een of meer goederen die zich onder verdachte ( [verdachte] ) bevonden, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door het/de in beslag te nemen goed(eren) vast te houden en/of los te trekken;
(art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
op of omstreeks 15 november 2022 in de gemeente Venray, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), [verbalisant 2] (hoofdagent bij politie Eenheid Limburg), D. [verbalisant 3] (hoofdagent bij politie Eenheid Limburg), [verbalisant 4] (brigadier bij politie Eenheid Limburg) en/of [verbalisant 5] (brigadier bij politie Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de verbalisanten voornoemd hem trachtten te brengen;
(art 180 Wetboek van Strafrecht)
3.
op of omstreeks 15 november 2022 in de gemeente Venray op/aan/in zijn woning aan de [adresgegevens verdachte] (een) toestel(len) en/of (geluids)appara(a)t(en) in werking heeft gehad en/of (een) andere handeling(en) heeft verricht, op zodanige wijze dat daardoor voor (een) omwonende(n) en/of overigens voor de omgeving geluidshinder werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte, met een of meer bezemste(e)l(en) althans een of meer stok(ken) langs de muur geschraapt en/of op de betonnen vloer geklopt.
(art 4:6 lid 1 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Venray 2022)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2022049655, gesloten d.d. 10 mei 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 268.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2021, pagina 11, 13 en 14.
3.Levenstestament d.d. 21 maart 2017, behorende bij het onder 1 weergegeven proces-verbaal.
4.Bankoverzichten van [slachtoffer 2] , als bijlage behorende bij het onder 2 weergegeven proces-verbaal, pagina 55-59.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022, pagina 138, 139, 141 en 147.
6.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2022178778, gesloten d.d. 15 november 2022, ongenummerd.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2022, proces-verbaalnummer PL2300-2022178727-4, bijlage 1 behorende bij het onder 6 weergegeven proces-verbaal.