In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die op 19 juni 2025 door de kantonrechter is behandeld. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2025, maar de werknemer heeft in zijn verweer aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd door deze opzegging. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst inderdaad is geëindigd op 1 maart 2025, en dat het verzoek tot ontbinding daarom niet toewijsbaar is. De werknemer heeft echter een tegenverzoek ingediend voor diverse vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat de opzegging zonder toestemming van het UWV heeft plaatsgevonden. De kantonrechter wijst de transitievergoeding en de billijke vergoeding toe, en oordeelt dat de werkgever in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kantonrechter concludeert dat de werkgever onterecht heeft opgezegd en dat de werknemer recht heeft op de gevorderde vergoedingen, met inachtneming van de omstandigheden van het geval.