5.4.De voorzieningenrechter oordeelt dat het op dit moment niet heel waarschijnlijk is dat DSF de gewone rechtszaak zal winnen. Er bestaat namelijk een reële kans dat in de gewone rechtszaak zal worden geoordeeld dat DDD de koopovereenkomst kan vernietigen wegens een tijdelijke geestelijke stoornis. Daarom moeten de vorderingen worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
5.4.1.Tussen partijen staat niet ter discussie dat tussen hen op 5 mei 2025 een door beide partijen ondertekende koopovereenkomst is gesloten. DDD stelt echter dat er op het moment van sluiten van die koopovereenkomst bij haar bestuurder [bestuurder DDD] sprake was van een tijdelijke geestelijke stoornis. DDD beroept zich (onder meer) vanwege die reden op vernietiging van de koopovereenkomst. DDD voert aan dat [bestuurder DDD] in de periode waarin de koopovereenkomst is gesloten gebukt ging onder zeer ernstige bedreiging en stalking door haar ex-partner. Zij stelt dat [bestuurder DDD] als gevolg daarvan vreesde voor haar veiligheid en die van haar kinderen. DDD stelt dat die situatie [bestuurder DDD] belemmerde om op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst helder te kunnen nadenken en tot een redelijke waardering van haar zakelijke belangen te komen.
Het juridisch kader voor een rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis
5.4.2.In de wet staat dat een rechtshandeling (zoals het sluiten van een koopovereenkomst) een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard vereist (artikel 3:33 BW). Soms verricht iemand een rechtshandeling, bijvoorbeeld het sluiten van een koopovereenkomst, terwijl die persoon een (tijdelijke) geestelijke stoornis heeft. De wet bepaalt daarover dat wanneer iemand van wie de geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil in twee gevallen wordt geacht te ontbreken: dit is het geval wanneer de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (artikel 3:34 lid 1 BW). Het betreffende wetsartikel omvat alle vormen van geestesstoornis, zowel de blijvende (bijvoorbeeld zwakzinnigheid) als de tijdelijke (bijvoorbeeld een korte stoornis, hypnose, hevige emotieof hevige opwinding). Als vaststaat dat een van de handelende partijen ten gevolge van een geestelijke stoornis niet in staat was op normale wijze haar wil te bepalen, dan kan die rechtshandeling worden vernietigd (artikel 3:34 lid 2 BW). Dat kan alleen als de andere partij niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de verklaring met de wil overeenstemde (artikel 3:35 BW).
Er bestaat een reële kans dat DDD een beroep toekomt op geestelijke stoornis
5.4.3.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er een reële kans dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat DDD de koopovereenkomst kan vernietigen wegens geestelijke stoornis. Daarvoor is het volgende van belang:
Ernstige bedreiging en stalking
5.4.4.DDD heeft een tenlastelegging overgelegd. Daaruit volgt dat aan de ex-partner van [bestuurder DDD] kort samengevat ten laste is gelegd:
- stalking omstreeks de periode van 25 februari 2025 t/m 27 april 2025,
- bedreiging met de dood en/of zware mishandeling omstreeks de periode 27 maart 2025 tot en met 28 april 2025 door [naam X] althans de moeder van [bestuurder DDD] (over [bestuurder DDD] ) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ik trek haar hoofd van haar lijf” en/of
- “ik verbouw jou dochter van onderr tot boven” en/of
- “zij gaat mee met mij het graf in” en/of
- “maak haar dood”, en
vernieling van de auto van [bestuurder DDD] omstreeks 27 april 2025.
5.4.5.Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [bestuurder DDD] bovendien passages voorgelezen uit het door haar op verzoek van de politie bijgehouden stalkingslogboek. DDD heeft verder tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de ex-partner van [bestuurder DDD] vervolgens enige tijd heeft vastgezeten, waarna hij op 2 mei 2025 op vrije voeten is gesteld. [bestuurder DDD] heeft toen van de politie een zogenoemde aware-knop gekregen. Volgens DDD droeg [bestuurder DDD] nota bene dat alarmsysteem op het moment van het ondertekenen van de koopovereenkomst. Daarmee heeft DDD aannemelijk gemaakt dat haar bestuurder, [bestuurder DDD] , in de periode waarin DSF en DDD onderhandelden over de koopovereenkomst veelvuldig werd gestalkt door haar ex-partner en met de dood is bedreigd. Ook is daarmee aannemelijk geworden dat de bestuurder van DDD, [bestuurder DDD] , zich tot aan het moment van sluiten van de koopovereenkomst in een situatie bevond van acute dreiging.
5.4.6.Door beiden partijen is verder Whatsapp- en e-mailcorrespondentie in het dossier gevoegd. Daaruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de bestuurder van DDD, [bestuurder DDD] , in de periode omstreeks het sluiten van de koopovereenkomst meerdere malen tot uiting heeft gebracht dat zij zich gezien de omstandigheden in die periode niet in staat voelde om helder na te denken. Zo heeft [bestuurder DDD] onder meer berichten aan (onder meer) [bestuurder DSF] gestuurd met de volgende tekst:
- Op 10 april 2025:
- Op 16 april 2025:
Want ik volg er allemaal niks van en alles wordt maar voor me geregeld zonder dat iets met mij overgelegd wordt. Het is me allemaal niet duidelijk hoe wie en wat ik moet maar vertrouwen op wie?
Ik heb op dit moment geen hersens hiervoor en ik laat me niet pushen door [naam Y] of door jou. Dit is net zo goed mijn bedrijf en wanneer ik helder ben ga ik ervoor zitten.”
(…)
“Maar ik heb net zogoed offers gegeven en ga niet nu hals over de kop in deze staat tekenen voor iets”.
Op 16 april 2025:
“ik ben hiermee niet akkoord.
Ook wordt er geen actie ondernomen tot en met de contracten open staan.
Verder wens ik voor nu rust gezien mijn gezondheid. Momenteel verkeer ik prive in een situatie waardoor ik er niet helder bij ben.”
Op 18 mei 2025: “
Ik zeg je eerlijk ik heb getekend voor iets en ik weet niet eens waarvoor. Het enige wat ik in de afgelopen toestand heb gedacht was: ik moet er vanaf. Nu ik weer een beetje aard op de wereld voel ik me ergens genaaid.”
De verklaring van de huisarts
5.4.7.DDD heeft verder een verklaring van 27 mei 2025 - daterend van ongeveer drie weken na het sluiten van de koopovereenkomst – overgelegd van de huisarts van [bestuurder DDD] .
Daarin is het volgende opgenomen:
“Bovengenoemde patiënte heeft op dit moment stemmingsklachten, angstklachten en klachten passend bij een posttraumatische stresstoornis, waarvoor behandeling is ingezet. Door deze klachten voelt zij zich niet in staat om belangrijke beslissingen van welke aard dan ook te nemen.”
5.4.8.Tijdens de zitting heeft [bestuurder DDD] toegelicht dat zij momenteel medicatie gebruikt, zij wekelijkse begeleiding krijgt vanuit de praktijkondersteuner en dat zij in het najaar zal starten met de behandeling.
5.4.9.Uit de bovengenoemde omstandigheden in onderling verband bekeken volgt dat de kans reëel is dat de gewone rechter zal oordelen dat:
- de geestvermogens van de bestuurder van DDD ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst tijdelijk waren gestoord, en
- dat die stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette.
DSF voert als verweer dat er door het sluiten van de koopovereenkomst geen sprake is van geleden of te lijden nadeel aan de zijde van DDD. Dat verweer wordt verworpen omdat de wet niet vereist dat bij geestelijke stoornis (steeds) sprake moet zijn van geleden nadeel.
De voorzieningenrechter schat gezien het voorgaande in dat dat de kans dat het beroep van DDD op vernietiging van de koopovereenkomst wegens geestelijke stoornis van haar bestuurder ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst slaagt, aanzienlijk is.
De afspraak bij de notaris op 23 mei 2025
5.4.10.Hierbij komt nog dat DDD bovendien heeft aangevoerd dat de notaris op 23 mei 2025 - zijnde de oorspronkelijke leverdatum van de aandelen - heeft aangegeven te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van DDD (althans [bestuurder DDD] ). DDD heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij die dag voornemens was om mee te werken aan de levering van de aandelen aan DSF. Volgens DDD heeft de notaris [bestuurder DDD] die dag echter naar huis gestuurd omdat hij twijfelde aan de wilsbekwaamheid van [bestuurder DDD] /DDD (waarbij volgens [bestuurder DDD] door de notaris letterlijk het woord “wilsbekwaamheid” werd gebruikt). DSF betwist dat de notaris die dag twijfels had ten aanzien van de wilsbekwaamheid van DDD en dat dat de reden is geweest waarom de akte van levering die dag niet is gepasseerd. Bewijslevering door middel van een verklaring/ het horen van de notaris als getuige hierover zou op dit punt uitsluitsel kunnen bieden. In een kort geding procedure is echter geen ruimte voor verdere bewijslevering.
Dit alles bij elkaar maakt wel dat de voorzieningenrechter nu niet kan oordelen dat het heel waarschijnlijk is dat DSF de gewone rechtszaak wint.
Aannemelijk dat beroep op gerechtvaardigd vertrouwen slaagt niet
5.4.11.DSF beroept zich erop dat zij geen aanleiding had om te veronderstellen dat de bestuurder van DDD ten tijde van de koop onder invloed handelde van een geestelijke stoornis. DSF beroept zich daarmee op het vertrouwensbeginsel van artikel 3:35 BW. Als aan de vereisten van dat artikel wordt voldaan, dan kan DSF geen beroep doen op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil en de koopovereenkomst niet vernietigen. Het vertrouwensbeginsel biedt in dat geval bescherming aan DSF tegen het ontbreken van de wil bij DDD.
5.4.12.Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, moet het vertrouwen van DSF gerechtvaardigd zijn geweest. Dit vergt een objectieve beoordeling en alle omstandigheden van het geval moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of een gemiddelde (doorsnee) persoon, gelet op de specifieke omstandigheden die speelden op het moment dat de koopovereenkomst werd gesloten, uit zou mogen zijn gegaan van de juistheid van de door DDD afgelegde verklaring dat zij de verkoop van de aandelen zou aanvaarden.
5.4.13.De bestuurders van DSF en DDD zijn (althans waren) vriendinnen van elkaar. Tussen hen staat niet ter discussie dat DSF althans [bestuurder DSF] , wist dat [bestuurder DDD] veelvuldig werd gestalkt en met de dood is bedreigd door haar ex-partner in de periode omstreeks de totstandkoming van de koopovereenkomst. De bovengenoemde correspondentie waarin de bestuurder van DDD, [bestuurder DDD] , meerdere keren kenbaar maakt niet helder te kunnen nadenken, is bovendien gericht aan [bestuurder DSF] . DSF had daarom als medecontractant moeten begrijpen dat de verklaring dat DDD de verkoop zou aanvaarden werd afgelegd in een toestand van en onder invloed van een geestelijke stoornis. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat aannemelijk is dat het beroep van DSF op gerechtvaardigd vertrouwen niet slaagt.
5.4.14.De voorzieningenrechter hecht er tot slot aan te overwegen dat zij niet de indruk heeft dat DSF, in de persoon van [bestuurder DSF] , misbruik heeft gemaakt van de situatie. Ook heeft de voorzieningenrechter er begrip voor dat DSF zich genoodzaakt heeft gezien de vorderingen in te stellen om de belangen van Maatjeszorg en haar cliënten en werknemers te behartigen.
5.4.15.Dit neemt echter niet weg dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niet kan worden geoordeeld dat de kans heel groot is dat DSF de gewone procedure (de bodemprocedure) zal winnen. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen.