ECLI:NL:RBLIM:2025:5943

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/03/340771 / BZ RK 25-747
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van verplichte zorg op basis van Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot beëindiging van verplichte zorg, ingediend door de officier van justitie. Betrokkene, die verblijft in FPC de Rooyse Wissel, had eerder een machtiging tot verplichte zorg gekregen, die geldig was tot 11 september 2025. Betrokkene stelde dat de verplichte zorg niet meer noodzakelijk was, omdat hij recentelijk stappen had gezet naar meer zelfstandigheid en hij geen alcohol meer consumeerde. Tijdens de zitting op 16 april 2025 werd betrokkene bijgestaan door zijn advocaat en werden ook zijn persoonlijk begeleider en hoofdbehandeling gehoord.

De rechtbank heeft de medische verklaring van betrokkene in overweging genomen, waaruit bleek dat de verplichte zorg nog steeds noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat er geen significante veranderingen in de situatie van betrokkene waren die de beëindiging van de zorgmachtiging rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat betrokkene niet erkent dat hij zorg nodig heeft en dat de zorgmachtiging nog steeds proportioneel en doelmatig is. Daarom werd het verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter mr. L.N. Geerman, in aanwezigheid van griffier mr. I.W.M.S. Groenendijk-Frings.

Uitspraak

ECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Roermond
Zaaknummer: C/03/340771 / BZ RK 25-747
Datum uitspraak: 12 mei 2025
Beschikking verzoek beëindiging van verplichte zorg (artikel 8:19 Wvgzz)
op het verzoek van de officier van justitie voor:
[betrokkene],
geboren op [datum] 1970 in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen betrokkene,
wonend in [plaatsnaam] ,
verblijvende in FPC de Rooyse Wissel in Oostrum,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, kantoor houdend in Cuijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 10 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [persoon 1] , persoonlijk begeleider;
  • [persoon 2] , hoofdbehandeling, telefonisch aangesloten.

2.Wat vaststaat

2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2024 een machtiging verleend tot en met 11 september 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Betrokkene heeft op 5 februari 2025 een verzoek ingediend bij de geneesheer-directeur om de verplichte zorg die is opgenomen in deze zorgmachtiging te beëindigen. Op 21 februari 2025 heeft de geneesheer-directeur hier schriftelijk afwijzend op beslist, waarna de officier van justitie een verzoek heeft ingediend bij de rechtbank om de verplichte zorg alsnog te beëindigen. De officier van justitie adviseert in het verzoekschrift het verzoek af te wijzen.
3.2.
Tussentijdse beëindiging vindt plaats indien het doel van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. Dit volgt uit artikel 8:18 lid 1 Wvggz. De rechtbank dient te beoordelen of de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij beschikking van 11 september 2024 nog steeds noodzakelijk is, aan de hand van een recent medisch oordeel over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.
3.2.
Betrokkene heeft zijn verzoek als volgt gemotiveerd. Volgens betrokkene is verplichte zorg niet nodig omdat hij een mentor heeft die goed zicht heeft op zijn gesteldheid en een bewindvoerder die hem ondersteunt waar nodig. Hij wil ambulante hulp aanvaarden op basis van vrijwilligheid. Het afgelopen jaar is er geen noodzaak geweest voor het toepassen van verplichte zorg. Betrokkene is financieel vaardig en gaat naar eigen zeggen goed om met geld. Hij gokt niet meer en er is ook geen risico dat hij dit weer gaat doen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft betrokkene toegelicht dat hij na een lange periode van behandeling de kans wil krijgen om te laten zien dat hij hulpverlening in het vrijwillig kader kan accepteren. Hij is tijdens carnaval enkele uurtjes op stap geweest, heeft daarbij geen alcohol gedronken en was volgens afspraak weer op tijd terug.
3.3
De advocaat van betrokkene vult aan dat betrokkene de afgelopen periode heeft laten zien dat hij juiste keuzes kan maken in situaties waarin het vroeger mis ging. Betrokkene wil na twaalf jaar aan zichzelf te hebben gewerkt laten zien dat hij het ook kan zonder een zorgmachtiging. Het gaat nu beter met betrokkene en er is al gedurende een lange periode geen sprake meer geweest van ernstig nadeel. De advocaat verzoekt daarom namens betrokkene de verplichte zorg te beëindigen.
3.3.
De hoofdbehandelaar heeft aangegeven dat de zorgmachtiging nog steeds noodzakelijk is om te waarborgen dat betrokkene zich niet onttrekt aan de voor hem noodzakelijke zorg. Wanneer betrokkene niet goed in zijn vel zit ervaart hij de zorgmachtiging als zeer beperkend en geeft hij aan te willen vertrekken. De-escalatie is op dat moment noodzakelijk om te voorkomen dat het verzet fysiek wordt.
3.4.
De persoonlijk begeleider benadrukt de noodzaak van een zorgmachtiging. Er bestaan grote zorgen dat betrokkene zal terugvallen in middelenmisbruik. Betrokkene is van mening dat hij zich staande kan houden in de maatschappij. Hij is echter kwetsbaar en makkelijk te beïnvloeden door mensen uit het criminele circuit. Daarnaast is betrokkene achterdochtig en denkt hij in samenzweringen. Ook heeft betrokkene geen steunsysteem waarop hij kan terugvallen. Dat er geen sprake is van ernstig nadeel komt juist door de aanwezigheid van de lopende zorgmachtiging. Betrokkene is zich heel bewust van de aanwezigheid daarvan.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de in de zorgmachtiging genoemde doelen van verplichte zorg nog niet zijn bereikt en dat er nog steeds wordt voldaan aan de gronden voor de zorgmachtiging zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. Er hebben geen dusdanige veranderingen in de situatie van betrokkene plaatsgevonden die maken dat de verplichte zorg op dit moment niet meer noodzakelijk is. Bij betrokkene is sprake van een zeer beperkt ziektebesef- en inzicht waardoor hij van mening is dat een zorgmachtiging niet meer noodzakelijk is. Betrokkene is ervan overtuigd dat hij zich onder begeleiding van zijn mentor en bewindvoerder staande kan houden in de maatschappij. Uit de medische verklaring volgt echter dat bij betrokkene sprake is van zelfoverschatting en dat de psychische stoornissen nog steeds aanwezig zijn. Ook blijkt uit de medische verklaring dat betrokkene een diepgeworteld wantrouwen naar de wereld om hem heen heeft, wat volgens betrokkene ook geldt voor hulpverlening. Dit baart de rechtbank grote zorgen en geeft weinig vertrouwen in het accepteren van hulpverlening in vrijwillig kader. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling door de persoonlijk begeleider en de hoofdbehandelaar is toegelicht dat bij iedere vorm van zorg dagelijks een discussie met betrokkene moet worden gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat betrokkene niet erkent dat hij zorg nodig heeft en er daarom ook niet vrijwillig aan kan meewerken. Hoewel is gesteld dat de zorgmachtiging niet ingezet hoefde te worden de afgelopen periode, het feit dat de zorgmachtiging er nog wel is zorgt naar het oordeel van de rechtbank er wel voor dat voornoemde dagelijkse discussies uiteindelijk goed aflopen.
De persoonlijk begeleider heeft ook verklaard dat betrokkene juist moet worden gemotiveerd om iets te ondernemen. De rechtbank acht het uitstapje van betrokkene tijdens carnaval een goede stap in de juiste richting. In de beschikking waarin de laatste zorgmachtiging is verleend, is immers opgenomen dat er gewerkt moet worden aan het vergroten van de zelfstandigheid van betrokkene. Echter, omdat betrokkene hiervoor gemotiveerd moet worden en het een pril en beperkt begin is, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat van zelfstandigheid en bestendigheid van het accepteren van zorg in het vrijwillig kader nog niet aan de orde is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zorgmachtiging nog steeds proportioneel, subsidiair en doelmatig is. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen grond voor tussentijdse beëindiging van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025 door mr. L.N. Geerman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.W.M.S. Groenendijk-Frings, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.