ECLI:NL:RBLIM:2025:5932

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11449981 \ CV EXPL 24-6236
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. Woonpunt vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagden een huurachterstand hadden van € 4.558,16 op het moment van dagvaarding, die opliep tot € 7.344,51 in mei 2025. De gedaagden hebben de huurachterstand niet betwist, maar voerden aan dat de woning in een verwaarloosde staat was opgeleverd, waardoor zij deze niet konden bewonen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat zij de woning niet bewoonden en de huurachterstand niet hadden ingelost. De rechter overwoog dat de belangen van de kinderen van de gedaagden niet voldoende zwaarwegend waren om de ontruiming te blokkeren. Uiteindelijk werd de vordering van Woonpunt toegewezen, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden en de gedaagden werden veroordeeld tot ontruiming en betaling van de huurachterstand en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11449981 \ CV EXPL 24-6236
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
STICHTING WOONPUNT,
te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. R. Dautzenberg.
Partijen worden hierna Woonpunt, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 4 december 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met productie 1;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van Woonpunt van 30 april 2025 met aanvullende producties 11 tot en met 13;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2025, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt en waarbij mr. Dautzenberg een pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt verhuurt aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] sinds 21 februari 2024 de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde). De huurprijs inclusief voorschot op de servicekosten bedraagt € 707,27 per maand en moet zijn voldaan uiterlijk op eerste dag van de maand.
2.2.
Toen de dagvaarding werd uitgebracht hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een huurachterstand van € 4.558,16, berekend tot en met december 2024. Woonpunt heeft op 30 april 2025 een actueel overzicht van de huurachterstand overgelegd waaruit blijkt dat de achterstand na dagvaarding nog verder is opgelopen, namelijk naar een bedrag van
€ 7.344,51, berekend tot en met mei 2025.
2.3.
In artikel 2 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde bestemd is om door huurder en de leden van zijn huishouding als woonruimte te worden gebruikt.
2.4.
In artikel 7.4 van de algemene voorwaarden is het volgende bepaald:

Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd feitelijk bewonen en de woonruimte voor hemzelf en de leden van zijn huishouding gebruiken. Huurder zal in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf hebben. Als huurder het gehuurde niet feitelijk bewoont (…), rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder.
2.5.
In september 2024 hebben omwonenden aan Woonpunt gemeld dat het gehuurde al maanden leeg staat.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten en het gehuurde, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonpunt te stellen;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 4.558,16 aan huurachterstand tot en met december 2024;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 707,27 per maand vanaf 1 januari 2025 tot het moment van ontruiming
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 531,63 aan buitengerechtelijke kosten;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
Woonpunt legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst door het laten ontstaan van een huurachterstand van – ten tijde van de dagvaarding – ruim zes maanden en het niet bewonen van het gehuurde. De woning staat al sinds aanvang van de huurovereenkomst leeg. Deze voortdurende tekortkomingen zijn voldoende ernstig om de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen, aldus Woonpunt. Daarnaast wil Woonpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de huurachterstand en de buitengerechtelijke kosten betalen.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de hoogte van de huurachterstand niet weersproken en hebben ook niet betwist dat zij tot op heden niet hun intrek in het gehuurde hebben genomen. Zij hebben aangevoerd dat het gehuurde in een verwaarloosde staat is opgeleverd zodat zij eerst grondig moesten renoveren voordat zij het gehuurde konden bewonen. Onder andere door de noodzakelijke investeringen in de renovatie van het gehuurde konden zij de huur niet betalen, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Woonpunt heeft meerdere tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan haar vordering tot ontbinding ten grondslag gelegd. Omdat de ontbinding, zoals hieronder wordt uitgelegd, reeds toewijsbaar is op grond van de huurachterstand van thans tien maanden, behoeven de overige gestelde tekortkomingen – en met name de vraag of die de ontbinding rechtvaardigen – geen verdere bespreking.
4.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de hoogte van de huurachterstand niet betwist. Die achterstand staat daarmee dus vast en de vordering tot betaling ervan zal worden toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de maandelijkse huur vanaf 1 januari 2025.
4.3.
De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkende huurachterstand bedraagt meer dan drie maanden. In de wet staat dat iedere tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij het recht geeft de overeenkomst te ontbinden. Die tekortkoming moet wel van voldoende gewicht zijn. Een huurachterstand van drie maanden of meer wordt in de regel van voldoende gewicht gevonden.
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben twee minderjarige kinderen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) vormen de belangen van het kind de eerste overweging bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen.
Aangenomen moet worden dat een ontruiming van de woning (ook) voor de minderjarige kinderen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nadelige gevolgen meebrengt. Bij de beoordeling van een op zichzelf gerechtvaardigde vordering tot ontruiming zullen de belangen van de daarbij betrokken kinderen onder ogen gezien dienen te worden. Dit gaat evenwel niet zover dat de betrokkenheid van kinderen automatisch leidt tot een blokkade voor de toewijzing van een vordering tot ontruiming. Het is voor alles de taak van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming van al te nadelige gevolgen. Zowel de verantwoordelijkheid voor de tekortkoming die tot de ontruiming leidt (of kan leiden) als de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen ligt bij hen. Om die reden dient niet te snel te worden aangenomen dat de betrokkenheid van kinderen aan toewijzing van de vordering tot ontruiming in de weg staat. Dit zal in bepaalde omstandigheden wel het geval kunnen zijn als de ontruiming tot een acute noodsituatie voor een kind zou leiden.
4.5.
In de dagvaarding heeft Woonpunt voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning tot op heden niet bewonen met hun kinderen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat ook niet betwist. Zij hebben aangevoerd dat zij niet in het gehuurde wonen omdat de woning in de opgeleverde staat niet bewoonbaar was en dat deze pas recent, na grondige renovatiewerkzaamheden, gereed is geworden om bewoond te kunnen worden. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Gelet op de door Woonpunt overgelegde foto’s van het gehuurde bij oplevering was de woning destijds wel degelijk bewoonbaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de woning bij oplevering bovendien in deze staat geaccepteerd. Niet valt in te zien waarom gedurende meer dan een jaar lang werkzaamheden in de woning moesten worden verricht alvorens zij hun intrek in de woning konden nemen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangegeven dat zij sinds aanvang van de huurovereenkomst samen met hun kinderen bij familie verblijven, eerst in Nederland en later op Curaçao. De kantonrechter is daarom van oordeel dat op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt dat een acute noodsituatie ontstaat voor hun kinderen als zij de woning aan de [adres] in [woonplaats] moeten ontruimen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] staan immers nu niet op straat en komen ook na een ontruiming niet met hun kinderen op straat te staan.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijzen.
4.7.
Woonpunt vordert ook een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vergoeding zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Woonpunt heeft aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het door Woonpunt gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit genoemde tarief. Daarom zal de kantonrechter € 531,63 aan buitengerechtelijke kosten toewijzen.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Woonpunt worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.474,47
4.9.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres] in [woonplaats] en veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en zaken die zich van de kant hun kant in en om het gehuurde bevinden, te ontruimen en te verlaten en, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, ter vrije en algehele beschikking van Woonpunt te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan Woonpunt te betalen:
- € 4.558,16 aan huurachterstand tot en met december 2024;
- € 707,27 vanaf 1 januari 2025 voor elke maand of gedeelte van een maand waarover nog huur/gebruiksvergoeding moet worden betaald tot aan het tijdstip van de ontruiming,
- € 531,63 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van € 1.474,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
LC