ECLI:NL:RBLIM:2025:5930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11439061 \ CV EXPL 24-6142
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoeding en proceskosten in arbeidsrechtelijke geschil na fusie

In deze zaak vordert [eiseres], werkzaam bij Vista College, een vergoeding van € 31.193,52 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, na haar ontslag. [Eiseres] was in dienst bij Arcus College, dat fuseerde met ROC Leeuwenborgh tot Vista College. Na de fusie werd [eiseres] in een andere functie geplaatst zonder dat haar arbeidsvoorwaarden wijzigden. Vista College heeft de looptijd van een regeling voor vertrekpremies eenzijdig ingekort, wat [eiseres] betwist. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op de regeling, omdat deze met instemming van de Ondernemingsraad is beëindigd en [eiseres] niet aan de voorwaarden voldoet. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Vista College, die op € 1.765,00 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 18 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11439061 \ CV EXPL 24-6142
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.W. Vermeer,
tegen
STICHTING BVE ZUID-LIMBURG H.O.D.N. VISTA COLLEGE,
kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Vista College,
gemachtigde: mr. drs. C.A.H. Lemmens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1991, is op 1 januari 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Arcus College in de functie van instructeur in de categorie Ondersteunend en Beheerspersoneel (productie 1 exploot van dagvaarding).
2.2.
In 2019 zijn het Arcus College en ROC Leeuwenborgh gefuseerd tot één organisatie, te weten Vista College.
2.3.
Bij brief van 22 oktober 2021 heeft Vista College, in de persoon van de heer [naam 1] , lid van College van Bestuur, aan [eiseres] meegedeeld (productie 5 conclusie van antwoord):
“Na de fusie van Leeuwenborgh en Arcus College is een nieuw functiegebouw voor VISTA opgesteld (…)
Inmiddels is het nieuwe functiegebouw onderwijs van VISTA college vrijgegeven en zijn ook het doorstroom- en promotiebeleid en het plaatsingsbeleid vastgesteld. (…)
Er heeft een (individueel/groeps) gesprek met u plaats gevonden waarin uw leidinggevende dit proces heeft toegelicht. Bij deze informeren wij u over het feit dat u in dit kader met ingang van 01-08-2021 wordt geplaatst in de functie van Docent LB.
Aan deze plaatsing zijn voor u geen salariële consequenties verbonden. Uw overige arbeidsvoorwaarden blijven op grond van deze benoeming ook ongewijzigd. U ontvangt geen nieuwe arbeidsovereenkomst.
Indien u binnen 14 dagen geen bezwaar heeft gemaakt ten aanzien van uw plaatsing en bijbehorende bezoldiging, gaan wij ervan uit dat u hiermee akkoord gaat. (…)”
2.4.
[eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze plaatsing.
2.5.
Bij brief van 19 mei 2022 bericht de voorzitter van de Ondernemingsraad aan het College van Bestuur van het Vista College (productie 4 conclusie van antwoord):
“ In uw brief van 24 februari 2022 vraagt u uw ondernemingsraad in te stemmen met uw wens om de looptijd van het (her)plaatsingsbeleid t.g.v. de fusie aan te passen naar 1 april 2022.
Uw OR heeft hiertegen geen principiële bezwaren naar aanleiding van uw uitleg.
Echter, op dit moment wordt er gewerkt aan de herinrichting van het examenbureau. Uw ondernemingsraad verzoekt u om hem aan te geven of er medewerkers zijn die door deze herinrichting nog aanspraak zouden kunnen maken op de bovengenoemde regeling.”
2.6.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2024 heeft de heer [naam 2] , SR Consulent bij P&O, aan [eiseres] laten weten dat de regeling Beleid plaatsing en herplaatsing ten gevolge van de fusie per 1 april 2022 is opgeheven en [eiseres] dus geen aanspraak meer kan maken op deze regeling (productie 3 dagvaarding).
2.7.
Bij brief van 8 maart 2024 deelt (de gemachtigde van) [eiseres] aan Vista College mee (productie 4 dagvaarding):
“(…) Cliënte bevindt zich momenteel in ouderschapsverlof en wil binnenkort weer aan de slag. Door de fusie wordt zij geacht zowel in de vestiging in Heerlen als in de vestiging in Maastricht inzetbaar te zijn. Omdat de reistijd naar de vestiging Maastricht wezenlijk langer is dan die naar Heerlen waar zij voor de fusie werkte en dit met oppas mogelijkheden voor haar twee kleine kinderen niet te verenigen is heeft zij besloten om een andere baan te zoeken.
Voor haar vertrek wenst zij gebruik te maken van de (…) regeling die voorziet in een vertrekpremie bij vrijwillige beëindiging van het dienstverband ‘binnen de periode waarin dit beleid is opengesteld (01.01.2019 – 01.01.2025). (…)
Cliënte was dan ook onaangenaam verrast om van u te moeten vernemen dat het college van bestuur van uw school eenzijdig de looptijd van de regeling heeft beperkt van 1 januari 2025 naar 1 april 2022. Ik stel mij op het standpunt dat die beperking van de looptijd van de regeling in flagrante strijd is met een van de leidende principes in het Nederlands arbeidsrecht, namelijk die van ‘goed werkgeverschap’ en daarom niet in stand kan blijven. Uw werknemers mochten er immers op vertrouwen dat tot 01.01.2025 zij van de regeling gebruik zouden kunnen maken. (…)
Ik verzoek u dan ook mij te bevestigen dat cliënte voor haar vertrek bij uw school integraal gebruik zal kunnen maken van de hierboven aangegeven notitie en met name van de daarin opgenomen vertrekpremie. Graag ontvang ik uw reactie op een termijn van twee weken bij gebreke waarvan k mij vrij acht om uw school in rechte te betrekken. (…)”
2.8.
Bij brief van 29 maart 2024 heeft [eiseres] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen
1 mei 2024 en aanspraak gemaakt op primair een vergoeding conform voornoemde regeling en subsidiair een transitievergoeding (productie 1 conclusie van antwoord).
2.9.
Bij brief van 9 april 2024 bericht (de beleidsadviseur / jurist van) Vista College aan (de gemachtigde van) [eiseres] (productie 2 conclusie van antwoord):
“(…) Wij bevestigen de ontvangst van de opzegging en erkennen dat hiermee het dienstverband eindigt per 1 mei 2024. Wij zullen uw cliënte niet houden aan de opzegtermijn. (…)
Ondanks het feit dat uw cliënte zelf het dienstverband beëindigt, maakt u aanspraak op een transitievergoeding en aanvullende vergoeding op basis van het feit dat volgens u in dit geval beleid van toepassing zou zijn dat binnen VISTA geldig was ten tijde van de Fusie enige jaren geleden. Deze redenering kan ik absoluut niet volgen. Het door u genoemde beleid is überhaupt niet meer van toepassing. Daarnaast wordt in dit geval ook helemaal niet aan de destijds genoemde voorwaarden voldaan. (…)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 10 juni 2024 deelt (de beleidsadviseur / jurist van) Vista College aan (de gemachtigde van) [eiseres] mee (productie 3 conclusie van antwoord):
“Zoals eerder toegelicht verwerpt VISTA college elke claim op enige vergoeding van de zijde van uw cliënte om meerdere redenen:
Uw cliente heeft zelf ontslag genomen en aldus geen enkel recht op een vergoeding zoals door u geschetst
Het beleid waar u op doelt is al 2 jaar geleden afgeschaft met instemming van onze OR (…)
Zels als het beleid nog van toepassing zou zijn, dan vallen de geschetste omstandigheden betreffende uw cliente niet binnen de kaders van deze regeling (…)”
2.11.
[eiseres] heeft vervolgens onderhavige procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - Vista College zal veroordelen tot betaling van:
  • € 31.193,52 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, althans de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
  • € 1.186,93,06 (de kantonrechter leest en begrijpt gelet op het gestelde in het lichaam van de dagvaarding dat bedoeld is € 1.186,93) aan vergoeding buitengerechtelijke kosten exclusief btw,
  • de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Vista College voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] wist ten tijde van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst dat Vista College zich op het standpunt stelde dat [eiseres] geen aanspraak kon maken op de regeling. [eiseres] heeft om haar moverende redenen toch besloten de arbeidsovereenkomst op te zeggen. [eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt tegen haar plaatsing in de functie van Docent LB. De stelling van [eiseres] dat het College van Bestuur van Vista College de regeling eenzijdig heeft ingetrokken kan geen stand houden, gelet op het door Vista College bij conclusie van antwoord gevoerde en door [eiseres] niet weersproken verweer en de door Vista College in het geding gebrachte productie 4. Daaruit blijkt dat de looptijd van de regeling met instemming van de Ondernemingsraad is verkort (naar 1 april 2022) omdat alle bij de fusie betrokken medewerkers herplaatst waren en aan de regeling dus geen betekenis meer toekwam. Van strijd met goed werkgeverschap dan wel onrechtmatig handelen, zoals [eiseres] (onvoldoende concreet) stelt, is niet gebleken. Daarbij komt verder dat [eiseres] niet is ingegaan op het verweer van Vista College dat ook in het geval de looptijd van de regeling niet zou zijn ingekort, [eiseres] niet in aanmerking komt voor deze regeling omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Bij conclusie van antwoord heeft Vista College uitvoerig gesteld dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat met haar geen passende oplossing qua plaatsing kon worden bereikt, dat zij tot een kwetsbare doelgroep behoort dan wel vrijwillige plaatsmaker is. Het vorenstaande brengt met zich dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op de (reeds in 2022 beëindigde) regeling en de gevorderde vergoeding van € 31.193,52 bruto afgewezen dient te worden.
4.2.
Nu de hoofdvordering van [eiseres] wordt afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten) eveneens worden afgewezen.
4.3.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Vista College worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten x € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.765,00‬
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Vista College worden begroot op € 1.765,00‬, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op
18 juni 2025.
CJ