ECLI:NL:RBLIM:2025:5882

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/03/310337 / FA RK 22-3870
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 juni 2025 een beschikking gegeven inzake het gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten, heeft verzocht om vaststelling van gezamenlijk gezag en een zorgregeling. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens, heeft zich op het standpunt gesteld dat het nog te vroeg is voor gezamenlijk gezag en dat de opbouw van de zorgregeling te snel gaat voor de minderjarige. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de communicatie tussen de ouders en de uitvoering van de voorlopige zorgregeling die in een eerder kort geding was vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en een duidelijke opbouwregeling vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen contra-indicaties zijn voor het gezamenlijk gezag en dat de ouders in staat zijn om samen de zorg voor de minderjarige te dragen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag toegewezen en een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige tot 1 oktober 2025 afwisselend op zaterdag en zondag bij de vader verblijft, met een verdere opbouw naar een weekendregeling per veertien dagen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Zaaknummer: C/03/310337 / FA RK 22-3870
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. V.C.C. Luijten, kantoorhoudend te Heerlen,
en:
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens, kantoorhoudend te Kerkrade.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen: de raad,
locatie Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 26 april 2024.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het verslag van Anacare betreffende het Uniform Hulpaanbod (hierna te noemen: UHA-traject), ingediend op 29 oktober 2024;
  • de brief van de raad van 28 januari 2025, ontvangen op 31 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling is voortgezet op de zitting van 3 juni 2025, waarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking zijn de beslissingen op de verzoeken van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag en tot vaststelling van verblijfs- of omgangsregeling aangehouden in afwachting van de jeugdhulptrajecten Nieuw Ouderschap (NO) en Begeleide Omgangsregeling (BOR) in het kader van het UHA-traject, pro forma voor de duur van acht maanden.
2.2.
De raad heeft op 31 januari 2025 het eindverslag van Anacare ingediend.
2.3.
Na afloop van het bericht van de raad is de vader een kort geding procedure gestart (zaaknummer C/03/34008 / KG ZA 15-104). In die procedure hebben de ouders de volgende afspraken gemaakt:
  • Beide ouders achten het van groot belang dat [minderjarige] regelmatig en structureel contact heeft met de vader.
  • De ouders vinden dat het contact met de vader op korte termijn moet worden hersteld.
  • [minderjarige] zal elke zondag contact hebben met de vader, te beginnen op tweede Paasdag van 10.00 uur tot 11.30 uur op locatie bijSTOX in Heerlen, daarna op zondag 27 april 2025 van 11.00 uur tot 13.00 uur op locatie bijSTOX in Heerlen, dan op zondag 4 mei 2025 van 11.00 uur tot 13.30 uur op locatie bijSTOX in Heerlen;
  • Als het heel goed weer is of wordt zal het contact tussen de vader en [minderjarige] op een kindvriendelijke buitenlocatie (bijvoorbeeld Schutterspark Brunssum) plaatsvinden. Dat zal uiterlijk de dag van tevoren via Whatsapp worden afgesproken zodat de ouders weten waar de overdracht zal plaatsvinden.
  • Op zondag 11 mei 2025 zal [minderjarige] voor het eerst bij de vader thuis contact hebben met de vader van 09.00 uur tot 12.00 uur, dat is een eenmalig afwijkend tijdstip. Vervolgens steeds van 11.00 uur tot 14.00 uur. Er zullen geen anderen bij de contacten aanwezig zijn. Vanaf het vijfde contact kan de vader de grootouders (vaderszijde) gedurende een deel van de tijd (niet aan het begin en niet aan het eind) bij het contact aanwezig laten zijn. De moeder zal steeds [minderjarige] brengen naar de vader en even kort erbij blijven en [minderjarige] aan het eind van het contact bij de vader ophalen.
  • Bij de eerste keer bij de vader thuis zal de vader de moeder de slaapkamer, het speelgoed en de tuin laten zien zodat de moeder daar een beeld bij heeft.
  • De moeder zal [minderjarige] steeds voorbereiden op het contact en haar stimuleren in het contact met de vader.
  • Direct na zondag 11 mei 2025 zal elke partij zijn/haar advocaat laten weten of de contacten positief zijn verlopen, dan wel dat er issues zijn die in een viergesprek besproken moeten worden.
  • Als er geen issues zijn volgens beide partijen, wordt het contact elke week met één uur uitgebreid, totdat het contact van 10.00 uur tot 18.00 uur plaatsvindt;
  • Als er wel issues zijn dienen partijen en de advocaten dit op korte termijn in een viergesprek te bespreken en op te lossen. Als dat lukt wordt daarna het contact op dezelfde wijze uitgebreid. Als dat onverhoopt niet lukt, blijft het contact plaatsvinden gedurende drie uur op de zondag. Mocht de omgang een keer niet op de zondag kunnen plaatsvinden, wordt dat tijdig tevoren door de ouder aan de andere ouder gecommuniceerd en dan zullen de ouders uitwijken naar de zaterdag in hetzelfde weekend.
  • Partijen spreken af dat 25 mei 2025 wordt verplaatst naar 24 mei 2025.
  • Als de moeder niet zelf de overdracht kan doen, wordt de overdracht door de grootouders (moederszijde) gedaan;
  • De moeder brengt en haalt [minderjarige] naar en van de locatie. De ouders spreken af dat zij de overdracht rustig laten verlopen en dat er geen discussies worden gevoerd.
  • Deze afspraken gelden totdat de rechtbank in de bodemprocedure heeft beslist dan wel dat partijen schriftelijk andere afspraken hebben gemaakt.
2.4.
De vader persisteert bij zijn verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag. Volgens de vader is er geen enkele reden dit verzoek af te wijzen. De vader doet er alles aan om goed overleg met de moeder te voeren. De vader heeft zijn verzoek tot vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling tijdens de zitting gewijzigd, in die zin dat nu wordt verzocht een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij hem verblijft:
gedurende een periode van vier weken iedere zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur;
vervolgens gedurende een periode van vier weken wekelijks van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
uiteindelijk een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De vader is bereid de contactmomenten onder a. afwisselend op zaterdag en zondag en de contactmomenten onder b. afwisselend op vrijdag/zaterdag en op zaterdag/zondag te laten plaatsvinden, als dat prettiger is voor de moeder. De vader stelt dat de omgangsmomenten goed verlopen. De ouders hebben uitvoering gegeven aan de overeengekomen opbouwregeling. [minderjarige] heeft inmiddels kennis gemaakt met de grootouders vaderszijde. Er is geen enkele reden om nog langer te wachten met uitbreiding van de omgang.
2.5.
De moeder stelt zich op het standpunt dat het nog te vroeg is om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] . De communicatie tussen de ouders is erg oppervlakkig en heeft nog verbetering nodig. De moeder vindt dat er daarvoor hulpverlening nodig is, zoals mediation. Pas daarna kunnen de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast. Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling stelt de moeder zich op het standpunt dat de opbouw erg snel gaat voor [minderjarige] . De moeder ervaart dat het voor [minderjarige] erg lastig is. Als [minderjarige] thuiskomt van de vader, is zij erg druk en moet zij weer een aantal dagen wennen. De moeder staat open voor uitbreiding van de contacten, maar het is te snel als [minderjarige] al over vier weken bij de vader blijft overnachten. De moeder krijgt nauwelijks informatie van de vader en weet niet wat [minderjarige] meemaakt als zij bij de vader verblijft. De moeder wil daarom dat de regeling langzamer wordt opgebouwd. Daarnaast wil zij dat [minderjarige] afwisselend op zaterdag en zondag bij de vader verblijft en dat de vader [minderjarige] na afloop van het contactmoment terugbrengt naar de moeder.
2.6.
De raad adviseert de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten. [minderjarige] zit niet klem tussen de ouders. De raad heeft het vertrouwen dat het de ouders lukt om te overleggen in het belang van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders hulpverlening inschakelen om te investeren in hun samenwerking. Daarnaast adviseert de raad een duidelijke opbouwregeling vast te stellen, waarin [minderjarige] na twaalf weken één nacht per week bij de vader blijft overnachten; daar kan door ouders naar worden toegewerkt zodat [minderjarige] weet waar zij aan toe is. Daarna dienen de ouders in overleg met de hulpverlening toe te werken naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft. Daarbij dient het tempo van [minderjarige] leidend te zijn.
2.7.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen beslist.
Het verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag
2.7.1.
De rechtbank dient allereerst een beslissing te nemen op het verzoek van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag. Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nooit het gezag heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Een dergelijk verzoek wordt op grond van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of;
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.2.
De rechtbank stelt voorop dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Daarvan kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Van zo’n uitzonderingssituatie is in deze zaak geen sprake. Dat hebben de beide ouders tijdens de zitting ook erkend. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Vaststaat wel dat de communicatie tussen de ouders nog niet vlekkeloos verloopt en dat de ouders hulp nodig hebben bij het verbeteren van hun onderlinge communicatie en samenwerking. Dat erkennen de ouders. Tijdens de zitting is ook gebleken dat beide ouders in dit kader open staan voor hulpverlening. De moeder wil het hulpverleningstraject afwachten en pas daarna in onderling overleg het gezamenlijk gezag vaststellen. Zij stelt dat het daar op dit moment nog te vroeg voor is. Daar gaat de rechtbank echter niet in mee. Net als de raad heeft de rechtbank het vertrouwen dat het de ouders in onderling overleg gaat lukken samen op adequate wijze uitvoering te geven aan het gezag. In de afgelopen maanden hebben de ouders immers ook goed uitvoering gegeven aan de in kort geding overeengekomen omgangsregeling. De ouders hebben afspraken gemaakt, de moeder is in de woning van de vader komen kijken en de moeder heeft de vader enkele tips gegeven, die de vader ook heeft opgevolgd. Onder die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat er op dit moment geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het gezamenlijk gezag. Het is passend dat de ouders samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen en zo beiden hun verantwoordelijkheid over [minderjarige] dragen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders elkaar en hun verschillende opvoedstijlen zo veel mogelijk respecteren en zo nodig daarover het gesprek aangaan.
2.7.3.
De rechtbank zal dit verzoek van de vader dus toewijzen. Daarnaast zal de rechtbank de griffier opdracht geven aan afschrift van deze beschikking te doen toekomen aan het centrale gezagsregister, zodat daarin aantekening kan worden gemaakt van de gewijzigde gezagssituatie.
Het verzoek tot vaststelling van een verblijfsregeling
2.7.4.
Omdat de vader bij deze beschikking samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige] , is artikel 1:253a BW van toepassing op het verzoek tot vaststelling van een contactregeling. Op grond van dit artikel kan de rechtbank een verblijfsregeling vaststellen die in het belang is van de minderjarige. Zo’n verzoek wordt alleen in uitzonderlijke gevallen afgewezen.
2.7.5.
Gebleken is dat de ouders in de kort geding procedure een voorlopige, opbouwende contactregeling zijn overeengekomen en dat zij aan deze regeling goed uitvoering hebben gegeven. [minderjarige] verblijft inmiddels wekelijks op zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur bij de vader. Conform de afspraken zou in de komende weken dan nog worden opgebouwd naar een regeling waarbij [minderjarige] iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft.
2.7.6.
De ouders zijn het erover eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact heeft met de vader en dat de contacten met de vader moeten worden opgebouwd. Zij zijn het ook eens over het (voorlopige) einddoel: een regeling waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdag- tot zondagavond bij de vader verblijft. De ouders zijn het alleen niet eens over de opbouw en het tempo daarvan. De vader wil dat [minderjarige] vanaf nu wekelijks afwisselend op zaterdag en zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij hem verblijft en vervolgens na vier weken wekelijks van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. De moeder vindt deze opbouw te snel. Volgens haar heeft [minderjarige] last van de snelle opbouw en moet er meer rekening worden gehouden met [minderjarige] . De rechtbank overweegt dat het zeer goed aannemelijk en volstrekt normaal is dat een kind als [minderjarige] moet wennen aan de opbouw van de contacten met de vader. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat ook de moeder moet wennen aan de contacten tussen de vader en [minderjarige] . Ook dat is normaal. Het belang van [minderjarige] dient echter voorop te staan. [minderjarige] heeft het recht op en belang bij contact met de vader, net zoals zij contact heeft met de moeder. Daarbij dient het tempo van [minderjarige] leidend te zijn, zoals ook de raad tijdens de zitting heeft gesteld.
2.7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de ouders, maar ook [minderjarige] , gebaat zijn bij duidelijkheid over de opbouwregeling. Een aanhouding van de zaak in afwachting van een nieuw op te starten hulpverleningstraject tussen de ouders, acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] . Er zijn geen contra-indicaties voor contact aan de zijde van de vader. De vader is flexibel en probeert de moeder op allerlei vlakken tegemoet te komen. De contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed en de vader volgt de tips van de moeder op. Niet in te zien is daarom waarom de vader, na een behoorlijke opbouwperiode en rekening houdend met het tempo van [minderjarige] , niet één weekend per veertien dagen voor [minderjarige] kan zorgen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [minderjarige] tot 1 oktober 2025 afwisselend op zaterdag en zondag bij de vader verblijft van 9.00 uur tot 18.00 uur. Met ingang van het weekend na 1 oktober 2025 zal [minderjarige] wekelijks afwisselend bij de vader verblijven van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, dan wel van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. Vanaf het eerste weekend na 1 januari 2026 zal [minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de (school)vakanties en feestdagen bij de vader verblijven.
2.7.8.
De rechtbank zal deze regeling vaststellen, omdat dat in het belang is van [minderjarige] . De rechtbank zal daarbij ook vaststellen dat de moeder [minderjarige] voor aanvang van het contactmoment naar de vader brengt en dat de vader [minderjarige] na afloop terugbrengt naar de vader. Ook dat is in het belang van [minderjarige] ; zo ervaart zij dat zij van beide ouders bij de andere ouder mag zijn en verblijven
2.7.9.
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
2.7.10.
De rechtbank gaat er ten slotte van uit dat de ouders zich wenden tot de gemeente voor de inzet van een hulpverleningstraject om hun onderlinge communicatie en samenwerking te verbeteren. De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij graag een mediationtraject (of een vergelijkbaar hulpverleningstraject gericht op ouderschapsreorganisatie) met de vader wil volgen. De vader heeft daartegen geen bezwaren geuit. In het kader van het te volgen hulpverleningstraject kunnen de ouders verdere afspraken maken over de invulling van het ouderschap, waaronder bijvoorbeeld de verdeling van de vakanties en feestdagen. Dit kunnen de ouders vastleggen in een ouderschapsplan.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
belast de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ;
3.2.
bepaalt dat voornoemde minderjarige [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijft:
  • tot 1 oktober 2025: afwisselend op zaterdag of zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur;
  • vanaf 1 oktober 2025: afwisselend van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, dan wel van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • vanaf 1 januari 2026: een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de (school)vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] na afloop van het contactmoment weer terugbrengt naar de moeder;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 10 juni 2025.
JV
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.