ECLI:NL:RBLIM:2025:585

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11428554 AZ VERZ 24-100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van ontslag op staande voet afgewezen wegens schending van de waarheidsplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet door de gemeente Vaals. [verzoeker], die sinds 1 september 2021 in dienst was bij de gemeente als Medewerker technische uitvoering IV, werd op 26 september 2024 op staande voet ontslagen. De gemeente stelde dat [verzoeker] niet in het bezit was van een geldig rijbewijs B, wat een vereiste was voor zijn functie, en dat hij dit had verzwegen tijdens zijn sollicitatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 was [verzoeker] niet verschenen, waardoor de kantonrechter de stellingen van de gemeente als onvoldoende weersproken heeft aangenomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift onjuiste informatie heeft verstrekt en belangrijke feiten heeft verzwegen, wat in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter oordeelde dat [verzoeker] de waarheidsplicht heeft geschonden, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. De gemeente had de dringende reden voor het ontslag op staande voet correct gecommuniceerd en de kantonrechter oordeelde dat het ontslag gerechtvaardigd was. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gemeente, die op € 814,00 zijn vastgesteld.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van waarheidsgetrouwe informatie in juridische procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De gemeente heeft terecht gehandeld door het ontslag op staande voet te handhaven, gezien de ernst van de situatie en het verlies van vertrouwen in [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11428554 \ AZ VERZ 24-100
Beschikking van 14 januari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend in persoon,
tegen
GEMEENTE VAALS,
te Vaals,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. M.L.M. van de Laar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift, met een voorwaardelijk tegenverzoek
- de mondelinge behandeling op 9 januari 2025, waarbij [verzoeker] niet is verschenen.
Mr. Van de Laar heeft een pleitnota overgelegd en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde tijdens deze mondelinge behandeling.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1962, is sinds 1 september 2021 in dienst bij de gemeente. De functie van [verzoeker] is Medewerker technische uitvoering IV dan wel Medewerker Groen bij de buitendienst.
2.2.
Op 26 september 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen.

3.Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
Primair
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet, althans het ontslag op staande voet te vernietigen,
de gemeente te veroordelen [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat de gemeente hiermee in gebreken blijft,
de gemeente te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 27 september 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, voor zover mogelijk te vermeerderen met de wettelijke verhoging,
Subsidiair
4. de gemeente te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 225.000,00,
5. de gemeente te veroordelen tot betaling van de gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst,
Primair en subsidiair
6. de gemeente te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding
7. de gemeente te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente van de aan [verzoeker] toe te kennen bedragen,
8. de gemeente te veroordelen tot betaling van de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.2.
[verzoeker] heeft daarnaast nog verzocht bij wijze van voorlopige voorziening de onderdelen 1. en 2. van zijn primair verzoek toe te wijzen voor de duur van dit geding.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert [verzoeker] (samengevat) het volgende aan.
3.3.1.
Hij ontving een loonstrook van de gemeente waarop stond dat zijn arbeidsovereenkomst was geëindigd. De maatschappelijk werker die hem begeleidt, heeft toen de gemeente gebeld. Namens de gemeente is toen medegedeeld dat [verzoeker] ontslagen was en dat hij de ontslagbrief alsnog zou krijgen. Die brief heeft hij tot op heden niet ontvangen. Wel heeft de gemeente hem een concept-beëindigingsovereenkomst ter hand gesteld.
3.3.2.
[verzoeker] stelt dat hem nooit een dringende reden voor ontslag op staande voet is meegedeeld, maar dat hij wel denkt te weten waarom hij ontslagen is. Hij heeft namelijk eerder dit jaar (de kantonrechter begrijpt: in 2024) met een voertuig van de gemeente een klein ongeluk gehad en daarbij materiële schade veroorzaakt. De schadeverzekeraar van de gemeente heeft die schade niet vergoed omdat [verzoeker] geen (in Nederland geldig) rijbewijs heeft.
3.3.3.
Als de gemeente het niet hebben van een geldig Nederlands rijbewijs aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd heeft, vindt [verzoeker] dat dit geen dringende reden oplevert omdat hij een Indonesisch rijbewijs heeft, jarenlange rijervaring heeft en hij over aantoonbare kennis en kunde beschikt om een auto te besturen. De gemeente heeft hem ook nooit gevraagd over welk rijbewijs hij beschikte en hem nooit te kennen gegeven dat hij over een Nederlands rijbewijs dient te beschikken. De gemeente heeft volgens [verzoeker] nooit deze reden voor het ontslag aan hem medegedeeld. De gemeente had ermee kunnen volstaan hem te waarschuwen en hem een verkorte scholing in de vorm van rijlessen aan kunnen bieden om zodoende zijn Nederlands rijbewijs te halen.
3.3.4.
De gemeente heeft volgens [verzoeker] verder verzuimd om zijn persoonlijke omstandigheden mee te wegen bij de beslissing hem op staande voet te ontslaan.
3.3.5.
Op grond van het voorgaande is [verzoeker] van mening dat het ontslag op staande voet vernietigd dient te worden. Op die grondslag verzoekt hij primair om wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon en subsidiair om toekenning van diverse vergoedingen
3.4.
De gemeente voert verweer en stelt dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijk verzoek tot (kort gezegd) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend voor het geval de kantonrechter [verzoeker] ’s verzoek tot vernietiging van het ontslag zal toewijzen.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoeker]
4.1.
De gemeente heeft het relaas van [verzoeker] gemotiveerd en met stukken onderbouwd betwist. [verzoeker] heeft daar niet schriftelijk op gereageerd. Verder heeft [verzoeker] de gelegenheid om tijdens de mondelinge behandeling op het betoog van de gemeente te reageren voorbij laten gaan. Hij is toen immers niet verschenen. De kantonrechter verbindt hieraan de consequentie dat zij uitgaat van de juistheid van de stellingen van de gemeente. Daarom staat als onvoldoende weersproken door [verzoeker] het navolgende vast.
4.1.1.
[verzoeker] heeft in 2021 gesolliciteerd op de vacature “Medewerker groen” bij de gemeente. De vacature vermeldde (onder meer) dat een rijbewijs B een vereiste is.
4.1.2.
[verzoeker] heeft toen een CV overgelegd waarin staat dat hij een rijbewijs B heeft.
4.1.3.
Op 25 oktober 2022 heeft [verzoeker] met een voertuig van de gemeente een aanrijding veroorzaakt. De schadeverzekeraar van de gemeente heeft de schade als gevolg van die aanrijding niet vergoed omdat [verzoeker] niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. [verzoeker] heeft toen aan de gemeente medegedeeld dat zijn rijbewijs was ingevorderd. De gemeente heeft hem daarna een waarschuwing gegeven die zij schriftelijk heeft bevestigd bij brief van 2 november 2022.
4.1.4.
Op 16 juni 2023 heeft [verzoeker] opnieuw aan de gemeente medegedeeld dat zijn rijbewijs is ingetrokken. Hij heeft toen ook gezegd dat hij in augustus 2024 weer mocht rijden.
4.1.5.
In een gesprek op 27 februari 2024 heeft [verzoeker] aan de gemeente medegedeeld dat hij voor zijn rijbewijs in augustus dient voor te komen bij de rechtbank.
4.1.6.
Op 16 september 2024 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden. [verzoeker] heeft toen verteld dat hij de zitting van 23 augustus 2024 niet had bijgewoond. Tijdens dit gesprek heeft de gemeente hem ermee geconfronteerd dat de rechtbank ’s-Hertogenbosch telefonisch heeft bevestigd dat er die dag geen zitting was. [verzoeker] heeft tijdens dit gesprek hiervoor geen verklaring kunnen geven. Met hem is toen afgesproken dat hij de volgende dag de uitnodiging van de rechtbank zou meenemen.
4.1.7.
Tijdens het gesprek de volgende dag heeft [verzoeker] verteld dat hij gelogen heeft. Zijn rijbewijs was namelijk niet ingevorderd en hij rijdt al 16 jaar in Nederland zonder geldig rijbewijs. Hij is daarvoor drie keer aangehouden en hij heeft geldboetes daarvoor gekregen. De eerste keer ongeveer 12 jaar geleden, de tweede keer in 2022 en de laatste keer in 2024. Tijdens dit gesprek heeft [verzoeker] ook gezegd dat hij helemaal vol stress zit van alle leugens.
4.1.8.
Bij brief van 19 september 2024 heeft de gemeente [verzoeker] op non-actief gesteld omdat de gemeente nader onderzoek wilde verrichten en zich wilde beraden.
4.1.9.
Op 26 september 2024 hebben partijen weer met elkaar gesproken. [verzoeker] heeft toen spijt betuigd en gezegd dat hij slapeloze nachten had van zijn leugens. Na een korte schorsing van het gesprek heeft de gemeente [verzoeker] op staande voet ontslagen. Hem is daarbij de schriftelijke bevestiging van het ontslag overhandigd. Daarin staat dat hem het volgende wordt verweten:
  • het niet hebben van een geldig rijbewijs B gedurende zijn dienstverband
  • het verzwijgen, in het kader van de sollicitatie en ook daarna, van het niet hebben van een geldig rijbewijs B,
  • het verklaren en/of de indruk wekken dat hij beschikte over een geldig rijbewijs B, terwijl hij daar niet over beschikte,
  • het tijdens de uitoefening van zijn functie rijden in een dienstvoertuig, zonder dat hij over een geldig rijbewijs B beschikte
  • het onjuist verklaren omtrent de (vermeende) invordering van zijn rijbewijs
  • het onjuist verklaren omtrent een (vermeende) zitting over de invordering van zijn rijbewijs en dat hij in augustus 2024 weer over een geldig rijbewijs zou gaan beschikken.
4.2.
De kantonrechter stelt op grond van deze feiten in 4.1.1. tot en met 4.1.9. vast dat, anders dan [verzoeker] stelt, hem op 26 september 2024 wel degelijk is medegedeeld dat hij op staande voet ontslagen is. Ook staat vast dat hem toen de dringende reden voor het ontslag is medegedeeld en dat hem daarbij een ontslagbrief overhandigd is. Op al deze punten heeft [verzoeker] dus in zijn verzoekschrift stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheid. Ook heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift gelogen over het tijdstip van het ongeval. Hij stelt dat het ongeval “eerder dit jaar” plaatsgevonden heeft terwijl vast is komen te staan dat het ongeval in 2022 plaatsgevonden heeft. Verder heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift verzwegen dat hij diverse gesprekken met de gemeente gevoerd heeft, waarbij ter sprake is gekomen dat en waarom hij niet in het bezit was van een rijbewijs B.
4.3.
In artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Ook staat in dat artikel dat als een partij deze verplichting niet naleeft, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
4.4.
[verzoeker] heeft de verplichting van art. 21 Rv op ernstige wijze geschonden. De gevolgtrekking die de kantonrechter daaruit geraden acht, is dat het verzoek van [verzoeker] op alle onderdelen afgewezen zal worden.
4.5.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat er inhoudelijk niets op het ontslag op staande voet aan te merken valt. De door de gemeente aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden is zonder twijfel aan te merken als een dringende reden en die reden is [verzoeker] ook medegedeeld. Aan de onverwijldheidseis is ook voldaan aangezien de gemeente heeft uitgelegd dat zij na de schorsing nog nader juridisch advies moest inwinnen, er nog een weekend tussen de schorsing en het ontslag op staande voet lag, [verzoeker] op een ander moment verhinderd was en er nog nader onderzoek verricht moest worden naar de vraag hoe en wat de status is van het Indonesisch rijbewijs. Verder staat vast dat – anders dan [verzoeker] stelt – de gemeente wel degelijk de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] heeft meegewogen. In de brief van 26 september 2024 heeft de gemeente daar expliciet aandacht aan besteed en zij heeft daarin overwogen dat zij groot belang hecht aan integriteit en dat zij moet kunnen vertrouwen op haar werknemers. Zij heeft daarbij opgemerkt dat het vertrouwen in [verzoeker] verloren is gegaan en dat zij daarom toch tot ontslag overgegaan is. Die afweging komt de kantonrechter alleszins te billijken voor.
het voorwaardelijk verzoek van de gemeente
4.6.
De gemeente heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Aangezien het ontslag op staande voet niet zal worden vernietigd, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van dit voorwaardelijk verzoek.
de proceskosten
4.7.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op
€ 814,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 814,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.
RW