ECLI:NL:RBLIM:2025:584

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11345567 AZ VERZ 24-88
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitzendovereenkomst en onterecht ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], die zich beklaagde over een vermeend ontslag op staande voet. De werknemer had een uitzendovereenkomst gesloten met [naam bv] voor de duur van vier weken, met een uitzendbeding dat de overeenkomst automatisch beëindigde na deze periode. De werknemer werd tewerkgesteld bij DocMorris B.V. en ontving op 6 augustus 2024 een e-mail van [naam bv] waarin werd meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd vanwege een verschil van inzicht over de werkzaamheden. De werknemer verzocht de kantonrechter om vernietiging van het ontslag, loondoorbetaling en een wettelijke verhoging.

De verwerende partij, hierna te noemen [verweerster], stelde dat het verzoek was gericht tegen de verkeerde rechtspersoon, aangezien de werknemer een overeenkomst had met [naam bv]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer inderdaad zijn verzoek tegen de verkeerde partij had ingediend. De rechter oordeelde dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigde op basis van het uitzendbeding, en dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 949,00 werden begroot. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11345567 \ AZ VERZ 24-88
Beschikking van 16 januari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen
[verweerster],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1990, heeft met [naam bv] voor de duur van vier kalenderweken, ingaande op 2 juli 2024, een uitzendovereenkomst gesloten. De cao voor Uitzendkrachten van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (hierna: de cao) is van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat deze na afloop van de vier kalenderweken van rechtswege eindigt. Als de arbeid zonder tegenspraak wordt voortgezet na het verstrijken van de duur van de overeenkomst, komt opnieuw een overeenkomst onder dezelfde voorwaarden tot stand. De overeenkomst eindigt bovendien van rechtswege op grond van het uitzendbeding (7:691 lid 2 BW) of op grond van artikel 15 lid 1 sub c van de cao.
2.2.
[verzoeker] is tewerk gesteld bij DocMorris B.V. Op 6 augustus 2024 heeft [naam bv] bij e-mail aan [verzoeker] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van diezelfde datum eindigde vanwege, kort gezegd, een verschil van inzicht over de te verrichten werkzaamheden. DocMorris B.V. had om die reden ervoor gekozen afscheid te nemen van [verzoeker] . [naam bv] heeft geprobeerd ander werk voor [verzoeker] te vinden, maar dit is niet gelukt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] is van mening dat sprake is van een ontslag op staande voet en verzoekt om vernietiging van dit ontslag, loondoorbetaling en veroordeling van [verweerster] tot betaling van de wettelijke verhoging.
3.2.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] zijn verzoek heeft gericht tegen de verkeerde rechtspersoon. [verzoeker] had namelijk een overeenkomst met [naam bv] Er is bovendien geen sprake van een ontslag op staande voet, maar van een beëindiging van de uitzendovereenkomst op grond van artikel 15 lid 1 sub c van de cao. Daarin is bepaald dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt als de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht door de uitzendonderneming aan de opdrachtgever eindigt op verzoek van de opdrachtgever.
3.3.
[verzoeker] erkent dat het verzoek is gericht tegen de verkeerde rechtspersoon. Hij stelt dat het misleidend is dat op het papier waarop de uitzendovereenkomst is gedrukt ook ‘ [verweerster] ’ staat en dat alle contacten met [verweerster] waren. Verder stelt [verzoeker] dat men het op hem gemunt had, omdat hij zijn werk goed deed en toch is ontslagen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gericht tegen de verkeerde rechtspersoon. De werkgever was [naam bv] en niet [verweerster] . De gemachtigde van [verzoeker] heeft dit ter zitting erkend.
4.2.
[verzoeker] stelt echter dat sprake is van misleidende informatie, omdat bovenaan de uitzendovereenkomst “ [verweerster] ” staat en omdat alle contacten met [verweerster] waren.
4.3.
Dit standpunt van [verzoeker] kan niet worden gevolgd. In de uitzendovereenkomst is onder “partijen” duidelijk “ [naam bv] ” vermeld als uitzendonderneming. Op de loonstroken staat, voor zover van belang, ook [naam bv] als werkgever vermeld. Uit het feit dat bovenaan ieder pagina van zowel de overeenkomst als de loonstroken “ [verweerster] connecting talent” staat, volgt niet dat [verweerster] de rechtspersoon is met wie [verzoeker] de overeenkomst heeft gesloten. “ [verweerster] connecting talent” is immers slechts een slogan, meer niet. Voor een goed lezer, maar zeker voor een professionele rechtshulpverlener is dit zonneklaar. Ook voor de gemachtigde was dit zonneklaar, nu hij de correspondentie inzake het vermeende ontslag op staande voet ook heeft gericht aan [naam bv] als zijnde de werkgever van [verzoeker] (zie prod. 4 bij verzoekschrift).
4.4.
Omdat het verzoek is gericht tegen een rechtspersoon die niet de werkgever van [verzoeker] was, leidt dit tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .
4.5.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook een inhoudelijke toetsing (als het verzoek wel tegen de gewezen werkgever zou zijn gericht) niet zou leiden tot toewijzing ervan. Er is geen sprake van een ontslag op staande voet, maar van een beëindiging van een uitzendovereenkomst door middel van een uitzendbeding zoals dit is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst en is uitgewerkt in de cao. Het uitzendbeding (artikel 7:691 lid 2) houdt in dat, indien zulks schriftelijk is overeengekomen tussen uitzendwerkgever en uitzendkracht, de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever aan de derde op verzoek van de laatste ten einde komt. De overeenkomst tussen partijen bevat een dergelijke bepaling.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.
BM