ECLI:NL:RBLIM:2025:5675

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
11535625 \ CV EXPL 25-791
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en kosten door zorgverzekeraar VGZ

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ heeft gesloten. De gedaagde heeft een deel van de verschuldigde bedragen op basis van deze overeenkomst onbetaald gelaten. VGZ vordert betaling van € 2.191,29, vermeerderd met rente en kosten, en legt aan haar vordering ten grondslag dat de gedaagde in gebreke is gebleven met het betalen van de zorgpremie en zorgkostenfacturen. De totale achterstand bedraagt volgens VGZ € 3.365,05, met bijkomende kosten van € 167,75 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 333,26 aan wettelijke rente tot 1 januari 2025. De gedaagde heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd en erkent de vordering, maar verzoekt om een betalingsregeling en gedeeltelijke kwijtschelding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de hoofdsom van € 3.365,05, waardoor deze zal worden toegewezen. De kantonrechter heeft ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toegewezen, aangezien VGZ aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft voldaan. Uiteindelijk is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.191,29, te vermeerderen met wettelijke rente, en is hij in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.040,89. De kantonrechter heeft verder opgemerkt dat verzoeken om betalingsregelingen en kwijtschelding niet in deze procedure behandeld kunnen worden, en dat de gedaagde zich hiervoor tot VGZ moet wenden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11535625 \ CV EXPL 25-791
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek met de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.
2.2.
[gedaagde] heeft een deel van hetgeen hij op grond van zijn zorgverzekeringsovereenkomst aan VGZ verschuldigd is, onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.191,29, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
VGZ legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. VGZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. Deze bedragen zien onder andere op de maandelijkse zorgpremie en zorgkostenfacturen vanwege eigen risico en eigen bijdrage. De totale achterstand bedraagt volgens VGZ € 3.365,05. Daarnaast vordert VGZ € 167,75 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 333,26 aan wettelijke rente tot 1 januari 2025. Op de vordering wordt een deelbetaling van € 1.674,77 in mindering gebracht.
3.3.
[gedaagde] voert geen inhoudelijk verweer en erkent de vordering. Bij antwoord heeft hij verzocht om een betalingsregeling en een gedeeltelijke kwijtschelding. Verder verzoekt [gedaagde] om een vrijstelling uit de Wet langdurige zorg voor de eigen bijdrage.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoofdsom van € 3.365,05, zodat deze zal worden toegewezen. Daarbij zal rekening worden gehouden met het reeds door hem betaalde bedrag van € 1.674,77.
4.2.
VGZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 167,75. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Eisende partij heeft aan gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van het gevorderde bedrag is lager dan de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit, zodat deze vordering toewijsbaar is.
4.3.
Tegen de gevorderde wettelijke rente van € 333,26 heeft [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen. De wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 zal eveneens worden toegewezen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
3.365,05
- rente t/m 31-12-2024
333,26
- buitengerechtelijke incassokosten
167,75
+
totaal
3.866,06
- betalingen
1.674,77
-/-
Totaal
2.191,29
te vermeerderen met de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom van € 2.191,26 vanaf 1 januari 2025 tot de dag van algehele betaling.
4.5.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,89
- griffierecht
385,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.040,89
4.6.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor het treffen van de door [gedaagde] gewenste betalingsregeling en de door hem verzochte kwijtschelding in het kader van deze procedure geen plaats is. [gedaagde] dient zich daartoe tot VGZ te wenden.
Ook kan de door [gedaagde] verzochte vrijstelling van de eigen bijdrage niet in deze procedure worden behandeld. Daartoe kan hij een verzoek indienen bij het CAK.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 2.191,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.040,89, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
VC