ECLI:NL:RBLIM:2025:5571

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
11719635 CV EXPL 25-2356
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens agressief gedrag van huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Wonen Zuid en een gedaagde huurder. Wonen Zuid vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, die zich herhaaldelijk agressief had gedragen, zowel verbaal als fysiek, tegenover medewerkers van de woningcorporatie en omwonenden. De procedure volgde op een incident op 6 mei 2025, waarbij de gedaagde een monteur van de aannemer zonder enige aanleiding op zijn hoofd had geslagen. Dit incident leidde tot een melding bij de politie en een brief van Wonen Zuid aan de gedaagde, waarin werd aangekondigd dat de huurovereenkomst beëindigd zou worden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zich niet als een goed huurder had gedragen en dat zijn gedrag een onveilige situatie creëerde voor zowel de medewerkers van Wonen Zuid als de omwonenden. De rechter benadrukte dat de belangen van Wonen Zuid en de omwonenden zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een verkorte termijn van zeven dagen voor de gedaagde om de woning te verlaten. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van Wonen Zuid, die in totaal € 1.229,45 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11719635 CV EXPL 25-2356
Vonnis in kort geding van 11 juni 2025
in de zaak van
STICHTING WONEN ZUID,
te Roermond,
eisende partij,
hierna te noemen: Wonen Zuid,
gemachtigde: mr. P.L.T. Roks,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.J.C. Bolton.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding op verkorte termijn
- de producties van Wonen Zuid
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Wonen Zuid verhuurt aan [gedaagde] een sociale huurwoning aan [adres] te [woonplaats] . Het gehuurde maakt onderdeel uit van een wooncomplex met 18 woningen. [gedaagde] woont op de bovenste verdieping in een hoekappartement. Het wooncomplex ligt in het midden van een rij van vijf gelijksoortige wooncomplexen, allen eigendom van Wonen Zuid.
2.2.
Momenteel wordt bij alle vijf de wooncomplexen een groot renovatietraject uitgevoerd. Voorafgaand aan het renovatietraject is met [gedaagde] , alsook met zijn GGZ-behandelaars in het kader van het reclasseringstoezicht, besproken wat hij zou kunnen verwachten. Dit omdat Wonen Zuid meermaals te maken heeft gehad met (klachten over) verbale agressie van [gedaagde] , zoals bijgehouden in haar zogeheten “interactielogposten”. Omdat verwacht werd dat de renovatie te veel “prikkels” zou geven, is [gedaagde] tijdelijk vervangende woonruimte aangeboden. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
2.3.
Op 6 mei 2025 ontving Wonen Zuid een emailbericht van de kant van de aannemer, waarin is meegedeeld dat [gedaagde] die dag hun monteur zonder enige reden op zijn hoofd heeft geslagen en dat alle werkzaamheden aan het appartement zullen worden beëindigd.
2.4.
Bij brief van 14 mei 2025 heeft Wonen Zuid aan [gedaagde] meegedeeld, gezien de herhaalde overtredingen en de ernst van het incident op 6 mei 2025, voornemens te zijn de huurovereenkomst te beëindigen. [gedaagde] is verzocht de huur op te zeggen.
Hiervan is geen gebruik gemaakt.
2.5.
Op 15 mei 2025 heeft de aannemer melding gemaakt bij de politie van intimiderend gedrag naar aanleiding van de brief van 14 mei 2025.

3.Het geschil

3.1.
Wonen Zuid vordert samengevat - ontruiming van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
3.2.
Wonen Zuid legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die van voldoende gewicht is. Het incident vormde de spreekwoordelijke druppel.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Wonen Zuid heeft het spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming voldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagde] veroorzaakt volgens Wonen Zuid een onveilige werkomgeving voor werklieden en een onveilige leefomgeving voor omwonenden. De werkzaamheden moeten veilig kunnen worden voortgezet en omwonenden moeten veilig en rustig kunnen wonen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.3.
Op basis van de gedingstukken acht de kantonrechter de gestelde agressie en fysiek geweld richting een medewerker van de aannemer op 6 mei 2025, alsook de gestelde (ernstige) verbale agressie in het (recente) verleden, voldoende aannemelijk geworden.
Wonen Zuid heeft het incident op 6 mei 2025, en de eerdere agressie, toegelicht en onderbouwd met concrete meldingen. [gedaagde] ontkent weliswaar op de mondelinge behandeling dat hij op 6 mei 2025 fysiek geweld heeft gebruikt - volgens [gedaagde] zou die medewerker uit het niets tegen hem zijn gaan schreeuwen waarna [gedaagde] zou zijn weggelopen, terwijl de politie ook niets zou hebben opgemerkt aan die medewerker - , maar de kantonrechter ziet hierin geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de melding van de werknemer niet op waarheid berust. Zo vermag kantonrechter niet in te zien welk belang die medewerker zou hebben bij het doen van de melding en het inschakelen van de politie. [gedaagde] erkent bovendien wel dat er sprake is geweest van verbale agressie en dat de politie ter plaatse is verschenen. De enkele stelling dat hij geen problemen wil met de reclassering, en daarom geen fysiek geweld zal gebruiken, is niet geheel overtuigend. [gedaagde] heeft verklaard dat hij één keer een doodsbedreiging heeft gedaan en onder behandeling is voor - de kantonrechter begrijpt: - agressieregulatie. Maar met name acht de kantonrechter meewegen dat er een patroon is wat betreft de aard van de meldingen over [gedaagde] .
4.4.
De (vooral verbale) agressie al in mei 2022 en maart 2023 jegens een medewerker van Wonen Zuid is niet weersproken, en wordt daarmee als vaststaand aangenomen. Door omwonenden wordt over de jaren 2023-2024 heen meermaals geklaagd over verbaal agressief gedrag. [gedaagde] brengt hiertegen in dat de buurvrouw hem gisteren heeft meegedeeld dat zij een en ander niet zo heeft bedoeld, maar dit betreft niet meer dan een blote stelling van [gedaagde] zelf. Haar klachten, zoals die op schrift staan, duiden op het tegendeel. Zo meldt zij op 15 januari 2024 onder meer “
Voor mij is de situatie zo dat ik niet meer in mijn eigen appartement durf te verblijven en vaak elders verblijf.” “
Beneden schampte er iets langs me heen en het kletterde hard op de grond. Het was een dikke driehoekige blok ijs met een doorsnede van 15 à 20 cm. Ik keek omhoog en zag de buurman van huisnummer 36 op het balkon staan. Het ijsblok kwam dus van de bewoner van 36 op 3 hoog en ik vraag me af wat er was gebeurd als dat blok ijs raak was geweest en op mijn hoofd was gekomen.” En “
De buurman van 36 had aangebeld waarop mijn vriend opendeed. Waarop de buurman al schreeuwend met doodsbedreigingen binnenstormde. De buurman bleef in de deuropening staan zodat mijn vriend de deur niet dicht kon doen.” En ook “
Mijn buurman trapte zowat mijn deur in. Toen ik ben gaan kijken wat er aan de hand was kreeg ik van de buurman alleen maar gescheld en wartaal over me heen en noemde hij me een hoer. Ik en mijn buren hebben te vaak in de clinch gelegen met die man. Dusdanig dat die man je tot waanzin drijft, je leven negatief beïnvloed en je je gewoon niet meer veilig voelt.” En op 6 augustus 2024 onder meer: “
Hij blijft mij, mijn vriend, mijn bezoek en veelal in bijzijn van de kinderen van mijn vriend (5 en 9 jaar) bedreigen, vaak ook met de dood.”
4.5.
Het kan wel zo zijn dat de buurvrouw destijds een burn-out had, maar hiermee is niet gezegd dat de concreet omgeschreven agressie niet hebben plaatsgevonden.
De melding wordt bovendien tot op zekere hoogte ondersteund door een melding van een andere omwonende, de bewoonster op huisnummer 26. Zij gaf in september 2023 in een vrij uitvoerig verslag aan dat [gedaagde] , met momenten, onstabiel en erg intimiderend is. Uit de stukken is verder op te maken dat er een bewoner ( [naam] ) is geweest die niet meer in zijn woning durfde te slapen vanwege [gedaagde] . De gemachtigde van [gedaagde] heeft nog erop gewezen dat [gedaagde] een “geanimeerde spreektaal” heeft, maar hiermee zijn de hierboven geciteerde gedragingen niet verklaard. [gedaagde] heeft al met al het incident op 6 mei 2025, alsook de agressie jegens omwonenden in het recente verleden, niet voldoende weersproken.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, waarmee hij zich niet heeft gehouden aan de verplichting beschreven in artikel 7:213 BW alsook een of meer van de nog expliciet opgenomen verplichtingen zoals die voortvloeien uit de huurovereenkomst en de toepasselijke Algemene huurvoorwaarden.
4.7.
Om te beoordelen of het gedrag van [gedaagde] moet leiden tot een ontruiming, moet, naast het belang van Wonen Zuid, en in het verlengde daarvan ook de belangen van omwonenden, ook dat van [gedaagde] worden meegewogen. De kantonrechter is van oordeel dat het belang van Wonen Zuid hier zwaarder weegt dan dat van [gedaagde] en dat dit belang de ontruiming rechtvaardigt.
4.8.
De omwonenden hebben recht op rustig huur- en woongenot en zich veilig te voelen in hun woonomgeving. Deze rechten en belangen van de omwonenden worden ernstig geschonden door het gedrag van [gedaagde] . Wonen Zuid hoeft dit niet te tolereren, omdat zij verplicht is aan al haar huurders rustig huurgenot te verschaffen. Indien een van haar huurders dit huurgenot verstoort door al geruime tijd overlast te veroorzaken, is Wonen Zuid gehouden hiertegen actie te ondernemen. [gedaagde] is zowel mondeling als schriftelijk, bij brief van
9 februari 2024, gewaarschuwd en gesommeerd om zijn gedrag aan te passen en de overlast te stoppen. Ook zijn behandelaars zijn in die periode intensief erbij betrokken. Hoewel het na een gesprek op 12 december 2024 vervolgens kennelijk een half jaar rustig is gebleven – er zijn in ieder geval geen nieuwe meldingen van omwonenden binnengekomen – hebben de inspanningen van Wonen Zuid niet geholpen, gezien het fysieke geweld op 6 mei 2025. Wonen Zuid hoeft niet te dulden dat huurders geweld gebruiken tegen werklieden ter plaatse, die daardoor vervolgens hun werk niet meer veilig kunnen doen. De tekortkoming in het verleden kan niet meer ongedaan worden gemaakt. [gedaagde] heeft daarna overigens nog opnieuw intimiderend gedrag vertoond jegens de werklieden. Wonen Zuid had ter voorkoming van escalatie vervangende woonruimte aangeboden, maar [gedaagde] heeft hiervan om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt. Uiteindelijk heeft [gedaagde] ook nog altijd een eigen te nemen verantwoordelijkheid voor het (blijven) aannemen c.q. zoeken van hulp en het aanpassen van zijn gedrag.
4.9.
Het kan uiteraard ook niet zo zijn dat een renovatieproject ernstige vertraging oploopt. Dit laatste is met de ingebrachte stukken van de aannemer voldoende aannemelijk geworden, in ieder geval wat betreft de (technische) werkzaamheden van de betreffende aannemer. [gedaagde] betwist de vertraging, maar dit kan de verweten gedraging niet anders maken. [gedaagde] stelt in dit verband ook slechts dat nog een schilder is geweest.
Dat een ontruiming ook voor [gedaagde] gevolgen zal hebben is aannemelijk. De gemachtigde van [gedaagde] heeft in dit verband aangegeven dat hij thans begeleiding krijgt vanuit het Participatietraject. De eventuele gevolgen van de ontruiming voor dit traject komen evenwel voor risico van [gedaagde] . Dat de ontruiming tot een acute noodsituatie zal leiden is gesteld noch gebleken. De tekortkoming is geenszins gering of bijzonder van aard. Het is daarmee zeer waarschijnlijk dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, indien een bodemprocedure zou worden gevoerd, zal worden toegewezen. Vooruitlopend daarop wordt de ontruimingsvordering daarom toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal worden veroordeeld om het gehuurde - in afwijking van de gebruikelijke termijn van 14 dagen - binnen de gevorderde zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen. De kantonrechter acht deze verkorte ontruimingstermijn hier redelijk, nu aannemelijk is dat van een veilige werk- en woonomgeving geen sprake is door het onvoorspelbare agressieve gedrag van [gedaagde] .
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wonen Zuid worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.229,45

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Wonen Zuid zijn, en de sleutels af te geven aan Wonen Zuid,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.229,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op
11 juni 2025.
NIv