ECLI:NL:RBLIM:2025:5554

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/03/339863 / KG ZA 25-99
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebreken in huurwoning en uitvoering van herstelwerkzaamheden na eerdere uitspraak

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een verhuurder ([eiseres]) en een huurder ([gedaagde]) over gebreken in de huurwoning en de uitvoering van herstelwerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft op 10 juni 2025 uitspraak gedaan. De huurder is eerder door de kantonrechter veroordeeld om gebreken in de woning te herstellen, maar de verhuurder heeft nu een kort geding aangespannen omdat de communicatie tussen de huurder en de dochter van de verhuurder, die de herstelwerkzaamheden coördineert, verstoord is geraakt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de huurder moet meewerken aan de uitvoering van de resterende herstelwerkzaamheden, maar heeft enkele van de door de verhuurder gevorderde voorwaarden afgewezen als te vaag of ongegrond. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat hij niet bevoegd is om te oordelen over de opschorting van de dwangsommen die door de kantonrechter zijn opgelegd, omdat deze nog niet zijn betekend. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/339863 / KG ZA 25-99
Vonnis in kort geding van 10 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.J. Ruiter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16,
- de brief van 15 april 2025 zijdens [gedaagde] met producties 1 tot en met 3,
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025,
- de pleitnota zijdens [gedaagde] , die ter zitting is voorgedragen door mr. Ruiter,
- de oproep van de griffie tot voortzetting van het kort geding,
- het verzoek van 13 mei 2025 zijdens [gedaagde] om de zittingsaantekeningen beschikbaar te stellen, die op 14 mei 2025 aan partijen beschikbaar zijn gesteld,
- de akte wijziging en vermeerdering van eis ex art. 130 Rv van [eiseres] ,
- de brief zijdens [eiseres] van 23 mei 2025 met producties 17 tot en met 29,
- de brief [gedaagde] van 23 mei 2025 met producties 4 tot en met 27,
- productie 30 zijdens [eiseres] ,
- productie 28 zijdens [gedaagde] ,
- de voortzetting van de mondelinge behandeling van 27 mei 2025,
- de pleitnota van [gedaagde] , die ter zitting is voorgedragen door mr. Ruiter.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] verhuurt woonruimte aan [gedaagde] .
2.2.
Bij vonnis van 29 januari 2025 (zaaknummer 10302590 \ CV EXPL 23-306, productie 2 [eiseres] ) heeft de kantonrechter in een procedure tussen [gedaagde] als eiser in conventie / verweerder in reconventie en [eiseres] als eiseres in reconventie / gedaagde in conventie onder meer:
A: [eiseres] in conventie onder 3.1 veroordeeld om - kort gezegd - om de onder 2.1 en 2.2 van het vonnis genoemde gebreken, zijnde:
  • plafond is niet afgewerkt,
  • sommige radiatoren zijn onbruikbaar,
  • vensterbank slaapkamer zit los,
  • er ontbreken rookmelders,
  • balkon (gevaarlijk: niet betreden),
  • zolder (niet veilig en toegang is gevaarlijk),
  • scheuren in stucwerk binnenzijde woning,
  • onvoldoende ventilatie in badkamer,
  • toilet in badkamer (lekt),
  • stopverf afgebrokkeld (stopverf mogelijk asbesthoudend),
  • barst in raam tuinzijde,
  • risico op lekkages dak,
  • verluchtingsgat gasketel (kitnaad slecht),
  • glazuurlaag bad (aangetast: niet te gebruiken)
binnen drie maanden na de datum van dat vonnis (dat wil zeggen: uiterlijk op 29 april 2025) te herstellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel met een maximum van € 10.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] nadien in gebreke blijft,
B: onder 3.2 de overeengekomen huurprijs met 50% verminderd, met ingang van 17 september 2022 tot aan de dag van volledig herstel van de hierboven weergegeven gebreken,
C: onder 3.5 de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Op 13 februari 2025 heeft (de advocaat van) [eiseres] aan (de advocaat van)
[gedaagde] - voor zover thans van belang - het volgende laten weten:
“(…) Cliënte wil verder de herstelverplichtingen in gang gaan zetten. Er is een termijn gegeven van drie maanden vanaf de vonnisdatum. Wat moet worden hersteld, is benoemd in het vonnis, waarbij de Kantonrechter, voor wat betreft de wijze van herstel, heeft verwezen naar de aanbevelingen/adviezen van de deskundige. Die
worden uiteraard in acht genomen.
Mijn cliënte heeft haar oudste dochter [naam dochter] verzocht om een en ander te coördineren, rechtstreeks
met uw cliënt. De advocaten moeten daar tussenuit, dat werkt het meest praktisch. (…)”
2.4.
In reactie hierop heeft [gedaagde] op 14 februari 2025 het volgende aan (de advocaat van) [eiseres] laten weten:
“(…) 2. De inschakeling van [naam dochter] is - gelet op de noodzaak deze kwestie conform het vonnis af te wikkelen - geen probleem. Mijn mobiele telefoonnummer is overigens al lang bekend bij [naam dochter] . Om die reden had ik al veel eerder en direct na het vonnis van 29 januari jl benaderd kunnen worden. (…)”
2.5.
Gaandeweg het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, die zijdens [eiseres] worden gecoördineerd door (haar dochter) [naam dochter] , is - kort gezegd - de communicatie en verhouding tussen [naam dochter] en [gedaagde] verslechterd, reden waarom [eiseres] deze procedure heeft gestart.
2.6.
Na de eerste mondelinge behandeling op 17 april 2025 is een aantal andere herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Gaandeweg zijn de verhoudingen tussen [naam dochter] en [gedaagde] opnieuw verslechterd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - na wijziging en vermeerdering van eis - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om, terstond na betekening van dit vonnis, de uitvoering van alle noodzakelijke resterende herstelwerkzaamheden, in het bijzonder het plaatsen van de radiatorknoppen op de verwarmingen en het vervangen van de raampartij met de barst aan de tuinzijde, conform het eindvonnis van de Kantonrechter Maastricht, tussen partijen gewezen op 29 januari 2025, te dulden, zulks door derden, conform het deskundigenrapport en in dat kader te dulden dat [naam dochter] de uitvoering van deze werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen zonder het vooraf stellen van enige voorwaarden, toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] , alsmede [gedaagde] veroordeelt om, zonder het vooraf stellen van voorwaarden, alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen c.q. toestemming te verlenen, zodat deze resterende werkzaamheden ook daadwerkelijk in de woning van [gedaagde] kunnen worden uitgevoerd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag c.q. per keer dat [gedaagde] aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet.
[gedaagde] veroordeelt om, terstond na betekening van dit vonnis, tijdens de herstelwerkzaamheden zich te onthouden van directe communicatie met door [naam dochter] ingeschakelde hulppersonen en slechts communiceert met [naam dochter] , geen beeld en/of geluidsopnames te maken van [naam dochter] of de hulppersonen en minimaal twee meter fysieke afstand te houden tot [naam dochter] en de hulppersonen en zich fysiek afwezig te houden in de ruimtes waar op dat moment herstelwerkzaamheden moeten plaatsvinden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per keer dat [gedaagde] aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet.
[gedaagde] veroordeelt, terstond na betekening van dit vonnis, om toe te staan dat
[naam dochter] bij afronding van alle herstelwerkzaamheden binnen 7 dagen een eindcontrole / inspectie uitvoert, zonder dat [gedaagde] daar enige voorwaarden aan
stelt en zonder dat [gedaagde] daarbij aanwezig is en zich dus niet in dezelfde ruimte bevindt en zich ook onthoudt van inmenging of het maken van audio- of beeldopnames, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag c.q. per keer dat [gedaagde] aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet.
4. [gedaagde] veroordeelt om, terstond na betekening van dit vonnis, buiten de herstelmomenten, zich te onthouden van het maken van beeld- of geluidsopnames van [eiseres] c.q. [naam dochter] , haar familieleden, hulppersonen of andere personen die zich regelmatig in of rond het gehuurde bevinden, de bestaande beelden van deze personen direct te verwijderen en geen gebruik te maken van eerder gemaakte beelden of geluidsopnames voor eigen doeleinden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag c.q. per keer dat [gedaagde] aan deze veroordeling of geen gedeelte daarvan niet voldoet.
5. primair:
de looptijd van de dwangsommen, zoals genoemd in hoofdstuk 3.1. van het voornoemde eindvonnis van de Kantonrechter, tussen partijen gewezen op 29 januari 2025, op te schorten, indien en voor zover de driemaandentermijn volgens dat vonnis is verstreken en [eiseres] nog niet alle bevolen herstelwerkzaamheden heeft kunnen verrichten, zulks gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn.
subsidiair:
de tenuitvoerlegging van voornoemde dwangsommen op te schorten, indien en voor zover voornoemde driemaandentermijn is verstreken en [eiseres] nog niet alle bevolen herstelwerkzaamheden heeft kunnen verrichten, eveneens gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn.
6. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit kort geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is overigens niet betwist.
Inhoudelijk
4.2.
Ten tijde van de voorgezette mondelinge behandeling op 27 mei 2025 (hierna: “de zitting”) is gebleken dat [eiseres] inmiddels appel heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 29 januari 2025. Volgens [eiseres] dienen nog twee gebreken te worden hersteld, te weten (i) de barst in het raam aan de tuinzijde en (ii) de onbruikbare radiatorknoppen (productie 17 en 27 [eiseres] ). Dit is door [gedaagde] niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat in dit kader voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de wel verrichte werkzaamheden kwalitatief niet goed zijn uitgevoerd, nu dat niet ter beoordeling voorligt in de onderhavige kortgedingprocedure.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd met betrekking tot de oorzaak van die verziekte verhoudingen. Volstrekt helder is immers dat partijen een volledig andere beleving hebben van hetgeen plaatsgevonden heeft en lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl er zonder bewijslevering - waartoe deze kortgedingprocedure zich niet leent - niet valt vast te stellen wie van partijen het gelijk nu wel of niet aan haar zijde heeft. Daartoe is een bodemprocedure noodzakelijk.
4.4.
Tijdens de zitting is het door [eiseres] gewijzigde petitum per onderdeel met partijen besproken. Die volgorde van vorderingen zal de voorzieningenrechter in het navolgende bij de beoordeling aanhouden.
Petitum sub 1
4.5.
Desgevraagd is zijdens [eiseres] ter zitting verklaard dat de (tweemaal) gevorderde bepaling (“zonder het vooraf stellen van enige voorwaarden”, die gekoppeld is aan een dwangsom) niet ziet op het door de voorzieningenrechter als voorbeeld genoemde hypothetische geval dat [eiseres] werkzaamheden wenst uit te (laten) voeren op een datum die [gedaagde] niet zou schikken, waardoor er dan bij letterlijke lezing van het petitum een dwangsom zou zijn verbeurd. [eiseres] heeft voorts verklaard dat [gedaagde] dan niet in de woning mag zijn en dat hij niet op korte afstand bij [naam dochter] mag staan. In reactie op de mededeling van de voorzieningenrechter dat die laatste twee voorwaarden niet in het petitum sub 1 staan, is zijdens [eiseres] verklaard dat partijen wel een datum moeten afspreken waarop de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en dat het er met name om gaat de [gedaagde] zich niet bemoeit met de herstelwerkzaamheden. Zijdens [gedaagde] is hierop verklaard dat het gevorderde erg vaag is.
4.6.
Uitgaande van het feit dat er nog twee werkzaamheden moeten worden verricht (te weten: herstel van de barst in het raam en de radiatorknoppen), waarvoor de medewerking van [gedaagde] vereist is, ligt het bij petitum sub 1 gevorderde dulden en medewerken van [gedaagde] voor toewijzing gereed. Echter, de gevorderde bepaling “zonder het vooraf stellen van enige voorwaarden” en de gevorderde dwangsom zullen als ongegrond en te onbepaald worden afgewezen.
Petitum sub 2
4.7.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting opgemerkt dat het onderdeel van het gevorderde “zich onthouden van communicatie met hulppersonen en alleen communiceren via [naam dochter] ”, ook in verband met de gevorderde dwangsom, in de praktijk moeizaam zal zijn. De vraag dringt zich bijvoorbeeld op of [gedaagde] al een dwangsom verbeurt wanneer hij de deur voor een werkman opendoet en hem gedag zegt. De vraag dringt bijvoorbeeld ook op of [gedaagde] , wanneer hij samen met [naam dochter] de trap oploopt, aldus binnen een straal van twee meter, een dwangsom verbeurt. Hierop is zijdens [eiseres] verklaard dat gedag zeggen mag, maar dat het erom gaat dat [gedaagde] zich verder met niets moet bemoeien. Zijdens [eiseres] is voorts verklaard de opmerking van de voorzieningenrechter te begrijpen, maar niet te weten hoe de vordering dan moet worden geherformuleerd. Er moet worden gekeken wat de
bedoelingvan het gevorderde is en dat is dat het een hartekreet betreft, aldus [eiseres] . Desgevraagd naar de grondslag van dit deel van de vordering, is zijdens [eiseres] verklaard dat het niet communiceren met werklieden niet terug te voeren is op een wetsartikel, maar dat het moet worden bezien in redelijkheid in het kader van de uitvoering van het vonnis. Zijdens [gedaagde] is verklaard dat het gevorderde veel te vaag is. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit deel van de vordering als ongegrond en te vaag moet worden afgewezen.
Petitum sub 3 en sub 4
4.8.
Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat hetgeen hij ten aanzien van het petitum sub 2 heeft opgemerkt, in beginsel ook geldt voor het bij petitum sub 3 en sub 4 gevorderde. In reactie hierop is zijdens [eiseres] verklaard dat de nood hoog zit. Er wordt regelmatig gefilmd en contact gezocht door [gedaagde] . In die zin is het sub 3 gevorderde een logisch uitvloeisel van het sub 2 gevorderde. [naam dochter] wil in alle rust een eindinspectie uitvoeren. Zij zal daarna haar bevindingen op papier zetten en deze delen met [gedaagde] , aldus [eiseres] . Op de vraag van de voorzieningenrechter of zijdens [eiseres] eigenlijk wordt gezegd dat [gedaagde] niet in dezelfde ruimte als [naam dochter] mag zijn, is zijdens [eiseres] geantwoord dat dit klopt. Ze vreest het commentaar van [gedaagde] , omdat [gedaagde] waarschijnlijk iets heel anders vindt dan [naam dochter] bij een inspectie, aldus zijdens [eiseres] . Zijdens [gedaagde] is opnieuw verklaard dat het gevorderde veel te vaag is en mogelijkerwijs tot allerlei nieuwe (executie)problemen zal leiden.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het sub 3 gevorderde in zoverre een logisch uitvloeisel is van het sub 1 gevorderde, namelijk dat [naam dochter] als coördinator namens [eiseres] in staat moet worden gesteld om bij afronding van de werkzaamheden een eindcontrole of inspectie uit te voeren. Dit deel van het gevorderde zal dan ook worden toegewezen. Echter, [eiseres] heeft geen grondslag aangevoerd op grond waarvan [gedaagde] daaraan geen voorwaarden zou kunnen of mogen stellen of daarbij niet aanwezig zou mogen zijn. Dit deel van het sub 3 gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
Wat betreft het sub 4 gevorderde is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, waarbij de voorzieningenrechter verwijst naar hetgeen onder rov. 4.3. is overwogen, dat van een situatie sprake is die een onmiddellijke voorziening als gevorderd vereist. Dit deel van het gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
Petitum sub 5
4.11.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling van 17 april 2025 heeft verklaard [eiseres] tegemoet te willen komen door de dwangsommen (die eigenlijk beginnen te lopen vanaf 29 april 2025) op te schorten tot en met 27 mei 2025.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat [eiseres] bij het primair gevorderde een beroep doet op art. 611d Rv, hetgeen tot de bevoegdheid van de dwangsomrechter behoort en bij het subsidiair gevorderde op art. 438 Rv, hetgeen tot de bevoegdheid van de
executierechter behoort.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van art. 611d lid 1 Rv de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde - voor zover thans van belang - de looptijd van de dwangsom kan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
4.14.
De voorzieningenrechter stelt vast dat “de rechter die de dwangsom heeft opgelegd” de rechter is bij wie de procedure is gevoerd waarin aan de (hoofd)veroordeling de dwangsom is verbonden, in dit geval de kantonrechter in een bodemprocedure (zie rov. 2.2.). Ter zitting van 17 april 2025 is zijdens [eiseres] dienaangaande blijkens de zittingsaantekeningen het volgende verklaard:
“Artikel 611d Rv is de kantonrechter, dus dat mag de voorzieningenrechter waarschijnlijk niet. Maar daarom subsidiair (wegens overmacht) de tenuitvoerlegging op te schorten. Daarom is dit subsidiair gevorderd.”
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij niet bevoegd is om over dit deel van het gevorderde te oordelen.
4.15.
In het feit dat tijdens de mondelinge behandeling van 17 april 2025 zijdens [eiseres] al is verklaard dat de voorzieningenrechter ex art. 611d Rv hierover waarschijnlijk niet mag oordelen, reden waarom [eiseres] subsidiair het opschorten van de tenuitvoerlegging heeft gevorderd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding partijen niet bij tussenvonnis in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een eventuele doorverwijzing naar de kantonrechter bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht.
subsidiair
4.16.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de executierechter moet oordelen over de vraag of de veroordeelde ( [eiseres] ) dwangsommen heeft verbeurd en, zo ja, of de crediteur ( [gedaagde] ) misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid de verbeurde dwangsommen te innen.
4.17.
Tijdens de zitting is zijdens [eiseres] verklaard dat het klopt dat [gedaagde] zijn goede wil heeft getoond door de dwangsommen op te schorten vanaf 29 april 2025 tot
en met 27 mei 2025, maar dat was in het kader van een procedureafspraak. Tijdens de zitting is zijdens [gedaagde] verklaard dat ongeloofwaardig is dat hij uit financieel gewin zou handelen: hij heeft juist afgezien van dwangsommen en hij heeft ook het vonnis nog niet betekend. [gedaagde] schiet met het geld niets op, zo is zijdens [gedaagde] verklaard.
4.18.
Ingevolge art. 611a lid 3 Rv kan de dwangsom niet worden verbeurd vóór de
betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld. Nu ter zitting is gebleken dat [gedaagde] het vonnis (nog) niet heeft betekend, ligt er (nog) geen executiegeschil voor in welk kader de executierechter moet onderzoeken of de door de dwangsomrechter verlangde
prestatie waaraan de dwangsom is verbonden (te weten: de hoofdveroordeling) al dan niet is
verricht en/of dat de dwangsommen al dan niet zijn verbeurd. In zoverre is dit deel van het gevorderde prematuur ingesteld, nu er nog geen sprake is van een tenuitvoerlegging van de (al dan niet verbeurde) dwangsommen. Dit deel van het gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
Petitum sub 6 - proceskosten
4.19.
Ingevolge art. 237 lid 1 Rv wordt de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.20.
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen het erover eens zijn dat de verhoudingen tussen hen volledig verziekt zijn en de situatie (inmiddels) zo goed als onhoudbaar is. Zoals de voorzieningenrechter ook al ter zitting heeft opgemerkt, zou het voor partijen naar alle waarschijnlijkheid in allerlei opzichten veel beter zijn om te onderzoeken onder welke voorwaarden zij bereid zijn om de huurovereenkomst te beëindigen dan in plaats daarvan discussies te blijven voeren, die mogelijkerwijs zullen uitmonden in nieuwe procedures. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van reeds door (de advocaten van) partijen gedane pogingen in dat verband en spreekt de hoop uit dat zij op die ingeslagen weg verder gaan en blijven zoeken naar een minnelijke oplossing, zoals hiervoor genoemd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om, terstond na betekening van dit vonnis, de uitvoering van alle noodzakelijk resterende herstelwerkzaamheden, in het bijzonder het plaatsen van radiatorknoppen op de verwarmingen en het vervangen van de raampartij met de barst aan de tuinzijde, conform het eindvonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, locatie Maastricht) tussen partijen gewezen op 29 januari 2025, te dulden, zulks door derden, conform het deskundigenrapport en in dat kader ook te dulden dat [naam dochter] de uitvoering van deze werkzaamheden coördineert en haar, alsmede de door haar ingeschakelde hulppersonen toegang te verschaffen tot de woning van [gedaagde] , én veroordeelt [gedaagde] om alle eventuele verdere noodzakelijke medewerking te verlenen c.q. toestemming te verlenen, zodat deze resterende werkzaamheden ook daadwerkelijk in de woning van [gedaagde] kunnen worden uitgevoerd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , terstond na betekening van dit vonnis, om toe te staan dat [naam dochter] bij afronding van alle herstelwerkzaamheden binnen 7 dagen een eindcontrole / inspectie uitvoert,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verklaart zich onbevoegd om te oordelen over het door [eiseres] bij petitum sub 5
primair gevorderde,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op
10 juni 2025.
JC