ECLI:NL:RBLIM:2025:5431

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
C/03/321315 / FA RK 23-3151
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag afgewezen in het kader van internationale familierechtelijke geschillen

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag. De verzoeker, [verzoeker], is gehuwd met de moeder van de minderjarige [minderjarige], die geboren is uit een eerdere relatie met de vader. De vader, die in Italië woont, heeft mede het gezag over [minderjarige] en heeft geen toestemming gegeven voor de adoptie door de stiefvader, conform de Italiaanse wet. De rechtbank oordeelt dat de adoptie niet in het belang van het kind is, aangezien de vader actief betrokken is bij de zorg voor [minderjarige] en de wettelijke voorwaarden voor adoptie niet zijn vervuld. Daarnaast werd het subsidiaire verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat de Nederlandse wet niet voorziet in de mogelijkheid van drie gezaghebbende ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/321315 / FA RK 23-3151
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechter van
3 april 2025 op grond van artikel 29a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van:
[verzoeker] ,
verzoeker, verder te noemen: [verzoeker] ,
wonend in Maastricht,
advocaat mr. A.M. Holmes, kantoorhoudend in Maastricht.
tegen:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.W.M. van Doorn, kantoorhoudend in Maastricht.
Tevens als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
verder te noemen de moeder,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.M. Holmes, kantoorhoudend in Maastricht;
de ambtenaar van de burgerlijke stand van DEN HAAG,
verder te noemen: de ambtenaar, informant in verband met het verzoek adoptie en met name in verband met de inschrijving van de adoptie in het register van de burgerlijke stand;
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen de raad,
locatie Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Tegenwoordig zijn:
  • mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter,
  • mr. B.C. Groen-Witvliet, griffier.
Op voornoemde datum zijn verschenen:
- de man en de moeder, bijgestaan door mr. Holmes;
- de vader, bijgestaan door mr. van Doorn en een tolk Italiaans, mw. W.J. Deelen;
- de raad, vertegenwoordigd door [naam 1] .
Tevens aanwezig is:
- [naam 2] , studentstagiaire, aan wie bijzondere toegang werd verleend.
Partijen lichten hun standpunten toe en reageren vervolgens op elkaars stellingen. Na de sluiting van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk op grond van artikel 29a lid 1 Rv in het bijzijn van alle partijen mondeling uitspraak gedaan, waarvan dit proces-verbaal een weergave is voor wat betreft de beslissing en de gronden van de beslissing.

1.De gronden

1.1.
De minderjarige [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) is geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 2017 uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader. De moeder was ten tijde van die relatie en de geboorte van [minderjarige] reeds gehuwd met [verzoeker] . De moeder is nog steeds gehuwd met [verzoeker] .
1.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en [verzoeker] .
1.3.
In de bij de rechtbank ambtshalve bekende beschikking van 20 februari 2024 (zaaknummer C/03/289604 / FA RK 21-942) is een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader bepaald.
1.4.
In de bij de rechtbank ambtshalve bekende beschikking van 29 juli 2024 (zaaknummer C/03/289604 / FA RK 21-942) is vastgesteld dat de geboorteakte waarop staat vermeld dat de moeder en de vader de ouders zijn van [minderjarige] rechtsgeldig is. Tevens is in die beschikking vastgesteld en voor recht verklaard dat de moeder en de vader samen zijn belast met het gezag over [minderjarige] .
Verzoek tot adoptie
1.5.
rechtsmacht
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter. Dat komt doordat [verzoeker] de Duitse nationaliteit heeft en de moeder, de vader en [minderjarige] de Italiaanse nationaliteit. Daarnaast woont de vader in Italië. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegdheid toekomt om van het verzoek kennis te nemen.
Nu [verzoeker] en [minderjarige] in Nederland woonplaats hebben, komt aan de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv bevoegdheid toe.
1.6.
toepasselijk recht
Op grond van artikel 10:105, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is op een in Nederland uit te spreken adoptie, behoudens lid 2, het Nederlandse recht van toepassing.
Op grond van artikel 10:105, lid 2, BW, voor zover hier van belang, is op de toestemming van de ouders van het kind toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit.
[minderjarige] bezit de Italiaanse nationaliteit, zodat in zoverre het Italiaanse recht van toepassing is op de toestemming van de ouders. Voor het overige is het Nederlandse recht van toepassing op het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door [verzoeker] , dat moet worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
1.7.
De rechtbank overweegt dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] een structurele zorgregeling met zijn vader heeft die de vader ook nakomt. De vader wil de band met zijn zoon onderhouden en doet daar ook alle moeite voor. De vader heeft ook mede het gezag over zijn zoon. Daarmee is aan deze wettelijke eis niet voldaan. Tegelijkertijd kan niet worden geoordeeld dat de adoptie door [verzoeker] in het kennelijke belang van [minderjarige] is.
1.8.
De toestemming van de ouders voor adoptie volgt uit de (Italiaanse) Wet inzake adoptie en minderjarige pleegkinderen, nr. 184 van 4 mei 1983, en wel uit artikel 46 van die wet. Daaruit volgt (onder meer) dat voor adoptie de toestemming van de biologische ouders van het geadopteerde kind is vereist. Indien deze toestemming wordt geweigerd, kan de rechter, na de belanghebbende partijen te hebben gehoord, op verzoek van de adoptiefouder, indien hij de weigering ongerechtvaardigd of strijdig met de belangen van het geadopteerde kind acht, de adoptie toch uitspreken, tenzij de ouders die de ouderlijke verantwoordelijkheid uitoefenen, de toestemming hebben geweigerd.
Nu de vader met de moeder het gezag over [minderjarige] heeft en geen toestemming geeft voor de adoptie van zijn zoon is ook niet aan deze wettelijke eis voldaan.
1.9.
Nu uit het voorgaande blijkt dat aan meerdere voorwaarden niet wordt voldaan en ook het advies van de raad wordt overgenomen, zal de rechtbank, het verzoek tot (stiefouder)adoptie afwijzen.
Subsidiair verzoek inzake gezag
1.10.
Op grond van artikel 7 van de Brussel II-ter Verordening zijn in zaken zoals deze, die de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffen, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Aan de Nederlandse rechter komt op grond van artikel 7 Brussel II-ter internationale bevoegdheid toe om van het verzoek ter zake het gezag kennis te nemen, omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en het verzoek valt binnen het materiële toepassingsgebied van de Brussel II-ter Verordening.
1.11.
Ingevolge artikel 17 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de bevoegde rechter het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen toe. Dat betekent dat Nederlands recht van toepassing is.
1.12.
Betreffende het subsidiaire verzoek om [verzoeker] samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, overweegt de rechtbank, veronderstellenderwijs aannemende dat het verzoek ontvankelijk is, dat op basis van de eerder door deze rechtbank gegeven en reeds genoemde beschikking van 29 juli 2024 vast staat dat [minderjarige] reeds twee gezaghebbende ouders heeft. Daarmee is dit verzoek reeds niet toewijsbaar (de Nederlandse wet kent niet de mogelijkheid dat drie personen samen het gezag hebben over een kind). Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
1.13.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

2.Beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
2.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en door de rechter op 15 april 2025 is ondertekend.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.