Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
advocaat: mr. V.C.C. Luijten, kantoorhoudend in Heerlen,
- mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter,
- mr. C.J. Marx, griffier.
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 april 2025, betreft het een kort geding waarin de vader vervangende toestemming vraagt voor de verhuizing van zijn minderjarige kind naar Zeeland. De ouders, die eerder gehuwd zijn geweest, oefenen gezamenlijk gezag uit over hun kind, dat momenteel bij de grootouders aan vaderszijde verblijft. De vader heeft aanvankelijk gevorderd om toestemming te verlenen voor de verhuizing van het kind naar de woning van de grootouders of naar zijn eigen woning. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
Tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter ingegaan op de geschiktheid van de zaak voor een kort geding, gezien de complexiteit en de ingrijpende gevolgen van de verhuizing voor het kind en de ouders. De rechter heeft de ouders gewezen op de mogelijkheid om het geschil in een bodemprocedure te behandelen, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming om advies kan worden gevraagd. De ouders hebben ingestemd met het verzoek om onderzoek door de raad, en de vader heeft zijn vorderingen, met instemming van de moeder, ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat zolang er geen vonnis is gewezen, partijen hun vorderingen kunnen intrekken. De intrekking van de vorderingen wordt gekwalificeerd als een mindering tot nihil, wat betekent dat de gronden van het verzoek niet meer beoordeeld kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen afgewezen.