ECLI:NL:RBLIM:2025:5421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
C/03/339635 / KG ZA 25-89
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 april 2025, betreft het een kort geding waarin de vader vervangende toestemming vraagt voor de verhuizing van zijn minderjarige kind naar Zeeland. De ouders, die eerder gehuwd zijn geweest, oefenen gezamenlijk gezag uit over hun kind, dat momenteel bij de grootouders aan vaderszijde verblijft. De vader heeft aanvankelijk gevorderd om toestemming te verlenen voor de verhuizing van het kind naar de woning van de grootouders of naar zijn eigen woning. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.

Tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter ingegaan op de geschiktheid van de zaak voor een kort geding, gezien de complexiteit en de ingrijpende gevolgen van de verhuizing voor het kind en de ouders. De rechter heeft de ouders gewezen op de mogelijkheid om het geschil in een bodemprocedure te behandelen, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming om advies kan worden gevraagd. De ouders hebben ingestemd met het verzoek om onderzoek door de raad, en de vader heeft zijn vorderingen, met instemming van de moeder, ingetrokken.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat zolang er geen vonnis is gewezen, partijen hun vorderingen kunnen intrekken. De intrekking van de vorderingen wordt gekwalificeerd als een mindering tot nihil, wat betekent dat de gronden van het verzoek niet meer beoordeeld kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen afgewezen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/339635 / KG ZA 25-89
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
16 april 2025 op grond van artikel 29a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
in de zaak van:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten, kantoorhoudend in Heerlen,
en:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar, kantoorhoudend in Eindhoven,
Tegenwoordig zijn:
  • mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter,
  • mr. C.J. Marx, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Partijen lichten hun standpunten toe en reageren vervolgens op elkaars stellingen. Vervolgens doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 29a lid 1 Rv in het bijzijn van alle partijen mondeling uitspraak, waarvan dit proces-verbaal een weergave is voor wat betreft de beslissing en de gronden van de beslissing.

1.De gronden

1.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Gedurende het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders is de nog minderjarige [minderjarige] geboren, op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
1.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
1.3.
[minderjarige] verblijft - met instemming van de ouders - bij de grootouders vaderszijde in [woonplaats 2] .
1.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 26 april 2022 (zaaknummer: C/02/382011 /FA RK 21-541) heeft de rechtbank het volgende bepaald:
[..] “wijzigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 april 2017 voor wat betreft de zorg- en contactregeling als volgt:
bepaalt dat de vrouw en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [woonplaats 2] op [geboortedatum] 2009, in het kader van de verdeling en de zorg- en
opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens in de 14 dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en gedurende helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen;” [..]
1.5.
De vader heeft aanvankelijk -kort gezegd- gevorderd om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van [minderjarige] naar de woning van de grootouders: [adres 1] in [plaats] , althans naar de woning van de vader: [adres 2] in [woonplaats 1] . De moeder heeft daartegen verweer gevoerd.
1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is met de ouders gesproken over de geschiktheid van de zaak voor een beoordeling in kort geding vanwege de ingewikkeldheid van de zaak, de ingrijpende gevolgen van een verhuizing voor [minderjarige] en beide ouders en het ontbreken van onderzoeks- en adviesmogelijkheden door de Raad voor de Kinderbescherming.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft partijen gewezen op de wenselijkheid van het behandelen van het geschil over het al dan niet verhuizen van [minderjarige] in een bodemprocedure. Daarbij is besproken dat het in deze raadzaam is om op voorhand de raad te vragen om onderzoek te doen naar en advies te geven over de vraag of een verhuizing van [minderjarige] in zijn belang is gelet op de grote gevolgen die een verhuizing voor [minderjarige] en met name ook voor zijn moeder met zich mee brengen. De ouders hebben de voorzieningenrechter verzocht om van die gelegenheid gebruik te maken met dien verstande dat de bodemprocedure voorspoedig door de vader zal worden opgepakt en waarbij de moeder op voorhand instemt met een onderzoek door de raad.
1.8.
Tegen deze achtergrond heeft de vader zijn vorderingen, met instemming van de moeder, ingetrokken. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat zolang de voorzieningenrechter geen vonnis heeft gewezen, partijen hun vorderingen kunnen intrekken. De voorzieningenrechter kwalificeert die intrekking als een mindering van de vorderingen tot nihil. Dit brengt mee dat de gronden waarop het verzoek berust niet meer kunnen worden beoordeeld. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter de vorderingen afwijzen.

2.De beslissing

2.1.
wijst het gevorderde af.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter is vastgesteld en op 24 april 2024 is ondertekend.