ECLI:NL:RBLIM:2025:5110

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
03.129258.24 en 03.334902.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het bezit en het vervoer van harddrugs en openlijke geweldpleging met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bezit en vervoer van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, alsook van openlijke geweldpleging. De verdachte heeft op 14 april 2024 in Brunssum een vuurwapen voorhanden gehad en dit overgedragen aan een medeverdachte, die vervolgens een schot heeft gelost op het slachtoffer, [benadeelde]. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging door het vuurwapen te overhandigen. De verdachte werd ook beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van heroïne en cocaïne in twee verschillende zaken, waarbij aanzienlijke hoeveelheden drugs zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [benadeelde], ter hoogte van € 16.644,56, en is er een contactverbod opgelegd voor drie jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het aanwezig hebben van hennep, en heeft de redelijke termijn overschrijding in de strafmaat meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03.129258.24; 03.334902.22 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens 1] 1993,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[benadeelde] (hierna ook wel: [benadeelde] ), heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. A.M.R. van Ginniken. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummers 03.135847.24, 03.047080.23 en 03.052009.24 en [medeverdachte 2] onder parketnummers 03.129238.24, 03.337166.23 en 03.109742.23 (tul).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
In de zaak met parketnummer 03.129258.24
op 14 april 2024 in de gemeente Brunssum
Feit 1:een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 2:openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , door hem te duwen, trekken of kogel(s) op hem af te vuren.
In de zaak met parketnummer 03.334902.22
in de gemeente Heerlen
Feit 1:op 16 februari 2022 opzettelijk ongeveer 21,98 gram heroïne en 10,79 gram cocaïne heeft vervoerd, dan wel aanwezig gehad;
Feit 2:op 11 augustus 2022 opzettelijk samen met (een) ander(en) ongeveer 1631,30 gram heroïne en 631,65 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3:op 11 augustus 2022 opzettelijk samen met (een) ander(en) ongeveer 3496,60 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 onder parketnummer 03.129258.24 en feiten 1 en 2 onder parketnummer 03.334902.22. De verdachte heeft deze feiten ook bekend. Bij het vuurwapen hoeft het ontbreken van een categorisering niet aan een bewezenverklaring in de weg te staan. Wat betreft feit 1 onder parketnummer 03.334902.22 heeft de officier van justitie verder gewezen op de hoeveelheden harddrugs die bij de verdachte in de auto zijn aangetroffen tijdens een verkeerscontrole. Voor feit 2 is verder nog van belang dat de vingerafdruk van de verdachte op een van de zakken met drugs is aangetroffen. Uit zijn telefoon blijkt ook dat hij zich bezighoudt met de handel in harddrugs. Daarbij heeft de medeverdachte in die zaak verklaard dat de verdachte over een sleutel beschikte van de woning waarin de drugs zijn aangetroffen.
Met betrekking tot de openlijke geweldpleging en het aanwezig hebben van de hennep heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verdachte hiervan naar zijn oordeel dient te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de openlijke geweldpleging en het aanwezig hebben van de hennep. Daartoe heeft ze verwezen naar de camerabeelden, waarop niet te zien is dat de verdachte [benadeelde] duwt of trekt. De verdachte is bovendien niet degene die de kogel heeft afgevuurd. De openlijke geweldpleging, zoals deze is tenlastegelegd, kan zodoende niet bewezen worden verklaard. Tijdens zitting is daarnaast gebleken dat de broer van de verdachte reeds is veroordeeld voor het aanwezig hebben van de aangetroffen hennep in de woning. Er was hierbij geen sprake van medeplegen. Uit de telefoon van de verdachte volgt ook dat hij zich niet heeft beziggehouden met hennep.
Wat betreft feit 2 van parketnummer 03.334902.22 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de berichten die de verdachte heeft verstuurd vanaf zijn telefoon blijkt dat hij verantwoordelijk is voor ongeveer 1000 gram heroïne en 550 gram cocaïne. De verdachte dient derhalve partieel te worden vrijgesproken voor de tenlastegelegde hoeveelheden harddrugs voor zover deze voornoemde hoeveelheden overstijgen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de overige feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
In de zaak met parketnummer 03.129258.24 [1]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, bewezen dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden bij café [naam 1] worden beschreven;
- het proces-verbaal van bevindingen waarin (nogmaals) de camerabeelden bij café [naam 1] worden beschreven. [3]
Ten aanzien van feit 2
De bewijsmiddelen
[benadeelde] heeft op 17 april 2024 aangifte gedaan van een poging moord, zware mishandeling dan wel openlijke geweldpleging. Het feit is gepleegd op zondag 14 april 2024, omstreeks
01:28 uur, ter hoogte van het café [naam 1] , gelegen aan de [adres 2] te Brunssum. [4] [benadeelde] heeft verklaard dat de verdachten met hem wilden vechten, dat hij is neergeschoten met een vuurwapen en dat hij hierbij is geraakt in zijn heup, buik en de binnenkant van zijn rechterarm. Hij noemt de verdachte bij naam als een van de schuldigen. [5]
Een verbalisant heeft – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd over het bekijken van de camerabeelden, die hebben vastgelegd wat in de nacht van 14 april 2024 buiten bij café [naam 1] te Brunssum heeft plaatsgevonden: [6]
Op 14 april 2024 zijn door een verbalisant de camerabeelden gevorderd met een 126nda Wetboek van Strafvordering voor de locatie [adres 2] . Dit betreft een café waar meerdere camera’s hangen. Deze beelden zijn gevorderd en direct veiliggesteld, omdat er voor het café het schietincident heeft plaatsgevonden. In dit proces-verbaal worden de camerabeelden van verschillende cameraposities beschreven in chronologische volgorde hetgeen heeft afgespeeld op de [adres 2] te Brunssum. Het gehele incident speelt zich af tussen zondag 14 april 01:01.58 uur en 14 april 2024 01:28:45 uur.
(...)
Ik zag op camera 03 omstreeks 01:28:25 uur dat verdachte [verdachte] vanuit de [adres 2] in beeld kwam gelopen Ik zag dat verdachte [verdachte] iets overgaf aan de persoon op afbeelding 15 (zie afbeelding 16).
Ik zag op camera 03 omstreeks 01:28:27 uur dat de onbekende persoon zich omdraaide en een vuurwapen vasthield. Ik zag dat hij dit vuurwapen in de broeksband aan de voorzijde stopte (zie afbeelding 17).
(...)
Ik zag op camera 03 omstreeks 01:28:37 uur dat de persoon die het vuurwapen had gekregen van verdachte van [verdachte] in kwam gelopen en richting [benadeelde] liep (zie afbeelding 19). Ik zag op camera 03 omstreeks 01:28:39 uur dat de persoon zijn rechterarm op tilde en het vuurwapen richtte richting [benadeelde] . Ik zag dat er een schot werd gelost. Ik zag dit door de lichtflits. Ik zag dat [benadeelde] direct een beweging maakte, alsof hij geraakt was. Ik zag dat hij direct in de andere richting weg rende. Ik zag dat de andere personen zich op dat moment omdraaiden en wegrenden.
(...)
De schutter is herkend als [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] .
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Ik had op 14 april 2024 bij café [naam 1] een conflict met [benadeelde] over drugs. Ik heb het doorgeladen wapen aan [medeverdachte 2] gegeven voordat ik naar [benadeelde] doorliep. Ik wist dat het wapen op dat moment doorgeladen was.”
De bewijsoverweging
Uit het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de nacht van 14 april 2024 op de [adres 2] te Brunssum een doorgeladen vuurwapen heeft doorgegeven aan de medeverdachte [medeverdachte 2] . De verdachte was op dat moment in conflict met het latere slachtoffer [benadeelde] . Deze [benadeelde] is vlak hierna neergeschoten met het desbetreffende wapen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als een openlijke geweldpleging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht stelt het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen personen of goederen strafbaar. Dit artikel strekt tot bescherming van de openbare orde. Wat betreft de “openlijkheid” van het in vereniging plegen van het geweld gaat het er in de kern om dat de geweldpleging zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats moet hebben voltrokken dat de openbare orde is verstoord. Of van openlijkheid zoals bedoeld in dit artikel sprake is, is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of bij de geweldpleging in zekere zin willekeurig publiek aanwezig was of had kunnen zijn. Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Van belang is of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
In het onderhavige geval heeft het voorval zich buiten café [naam 1] op de [adres 2] afgespeeld, waarmee het dus openlijk was. Door het afschieten van een kogel was er ook sprake van geweld tegen een persoon met alle gevolgen van dien. Het was daarbij in vereniging, want de medeverdachte [medeverdachte 2] was bij het feit betrokken. Het is hierbij, zoals hiervoor overwogen, niet vereist dat de dader zelf het geweld heeft gepleegd, maar de verdachte moet wel het opzet hebben gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zeker een wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het geweld, nu hij het doorgeladen vuurwapen aan de latere schutter, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft overhandigd, waar later het letsel mee is toegebracht aan het slachtoffer. Zij is verder van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [benadeelde] . De verdachte bevond zich middenin een conflict met het slachtoffer en heeft toen een doorgeladen vuurwapen aan zijn vriend, medeverdachte [medeverdachte 2] , gegeven. Hij heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vriend hiervan gebruik zou maken op het moment dat hij in de problemen kwam en hem aldus te hulp zou schieten. De rechtbank acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging derhalve wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat alleen het afvuren van de kogel op het slachtoffer bewezen wordt verklaard. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de andere tenlastegelegde geweldshandelingen, nu die niet te zien zijn op de camerabeelden en er voor het overige geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn die deze geweldshandelingen staven.
3.3.2
In de zaak met parketnummer 03.334902.22
De vrijspraakoverweging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep. De verdachte heeft verklaard dat de hennep niet van hem was maar van zijn broer, [naam 2] . De hennep lag bovendien in een andere ruimte in de woning dan de overige aangetroffen harddrugs. Ook zijn er geen aanwijzingen op de telefoon van de verdachte aangetroffen dat hij betrokken was bij handel in hennep of dat hij op enigerlei wijze iets te maken had met de aangetroffen hennep. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken voor het tenlastegelegde onder feit 3.
Ten aanzien van feit 1 [7]
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, bewezen dat de verdachte opzettelijk ongeveer 21,98 gram heroïne en 10,79 gram cocaïne heeft vervoerd. Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie d.d. 16 februari 2022; [8]
- het proces-verbaal van bevindingen met daarin de aanleiding van het onderzoek en het aantreffen van de drugs; [9]
- de kennisgevingen van inbeslagname van de drugs; [10]
- het proces-verbaal van onderzoek naar verdovende middelen; [11]
- de rapporten van NFiDENT met de conclusies dat de onderzochte stoffen cocaïne dan wel heroïne bevatten. [12]
Ten aanzien van feit 2 [13]
De bewijsmiddelen
Naar aanleiding van een melding over gaslucht hebben verbalisanten op 11 augustus 2022 de woning aan de [adres 3] te Heerlen binnengetreden en doorzocht, waarover zij – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende relateren: [14]
Wij, verbalisanten [naam 3] en [naam 4] betraden een achterkamer op de begane grond, grenzend aan de trap naar de eerste verdieping. Deze ruimte was niet afgesloten. Ik zag in deze ruimte een losse stoel, een grote tafel en kleinere tafel met stoel. In de hoek van de ruimte zag ik een open rek staan. Mij, verbalisant [naam 3] , viel direct op dat er onder de stoel een aantal plastic bakken stonden waarin ik resten van bruin poeder zag. Tevens zag ik enkele zeven en vergieten liggen op het rek. Ik zag op de tafel enkele gripzakken liggen. Ik, verbalisant [naam 3] , ben ambtshalve bekend dat dergelijke gripzakken vaker worden gebuikt bij het verpakken van drugs.
Aantreffen goederen:
In de ruimte werden meerdere gripzakken en verpakkingsmaterialen zoals cellofaan papier aangetroffen. De plastic bakken werden los van elkaar bekeken en bleken allen bruin poeder te bevatten. Dit betrof vermoedelijk heroïne. Ook rook ik, verbalisant [naam 3] , een geur die ik herken als de geur van heroïne in de kamer.
Ik, verbalisant [naam 3] , had het vermoeden dat deze kamer gebruikt werd om er harddrugs te versnijden en verpakken.
Vervolgens trof ik, verbalisant [naam 3] in een blauwe plastic Albert Heijn tas, die naast het rek stond, een zak aan met daarin een "Boterhamzak inhoudende bruine brokken en poeder, vermoedelijk heroïne".
Vervolg onderzoek woning:
In de tuin van de woning onder het balkon trof ik, verbalisant [naam 4] , vervolgens een groene boodschappentas aan, met daarin meerdere zakken en ogenschijnlijk meerdere partijen vermoedelijke harddrugs. Ik deelde mijn bevinding met collega [naam 3] , die tevens in de tuin aanwezig was. Ik, verbalisant [naam 3] , zag direct dat er meerdere partijen vermoedelijke harddrugs in de tas zaten. Ik zag in ieder geval al een aantal geperste blokken in de tas zitten.
Verbalisanten relateerden vervolgens dat de boterhamzak met bruine brokken en poeder die is aangetroffen in de achterkamer op de begane grond in een blauwe Albert Heijn boodschappentas een bruto gewicht heeft van 163,3 gram (partij 1, goednummer 1532192, SIN-nummer AANZ0311NL). Een gripzak met daarin 229 kleine gripzakjes met bruine brokjes die is aangetroffen in de tuin in een blauwe Albert Heijn boodschappentas een bruto gewicht heeft van 230 gram (partij 2, goednummer 1532211, SIN-nummer AANZ0308NL). De 19 witte Sealtjes met wit poeder die zijn aangetroffen in de tuin in een blauwe Albert Heijn boodschappentas een bruto gewicht hebben van 13,30 gram (partij 3, goednummer 1532214, SIN-nummer AANZ0312NL). De twee boterhamzakjes met wit gele brokken die zijn aangetroffen in de tuin in een blauwe Albert Heijn boodschappentas een bruto gewicht hebben van 452,60 gram (partij 4, goednummer 1532216, SIN-nummer AANZ0309NL). De drie gripzakken met daarin 124 kleine gripzakjes met bruine brokjes die zijn aangetroffen in de tuin in een blauwe Jan Linders boodschappentas hebben een bruto gewicht van 124 gram (partij 5, goednummer 1532220, SIN-nummer AANZ0306NL). De drie gripzakken met daarin 150 gripzakjes met witte brokjes die zijn aangetroffen in de tuin in een blauwe Jan Linders boodschappentas hebben een bruto gewicht van 45 gram (partij 5.1, goednummer 1532222, SIN-nummer AAPY0116NL). Een gripzak met daarin kleine gripzakjes met bruine brokjes die is aangetroffen in de tuin in een blauwe Jan Linders boodschappentas heeft een bruto gewicht van 108 gram (partij 6, goednummer 1532230, SIN-nummer AAPY0156NL en partij 6.1, goednummer 1532234, SIN-nummer AAPY0155NL). Een blok harde bruine geperste stof die is aangetroffen in de tuin in een groene bigshopper heeft een bruto gewicht van 497 gram (partij 7, goednummer 1532225, SIN-nummer AANZ0310NL). Een andere blok harde bruine geperste stof die is aangetroffen in de tuin in een groene bigshopper heeft een bruto gewicht van 490 gram (partij 8, goednummer 1532293, SIN-nummer AAPY0154NL). Een plastic zak met bruine brokken die is aangetroffen in de tuin in een groene bigshopper heeft een bruto gewicht van 160,20 gram (partij 9, goednummer 1532227, SIN-nummer AANZ0313NL). Een plastic zakje met witte brokken dat is aangetroffen in de tuin in een groene bigshopper heeft een bruto gewicht van 100,60 gram (partij 10, goednummer 1532229, SIN-nummer AANZ0307NL). Kleine zakjes met bruin poeder die zijn aangetroffen in de tuin in een groene bigshopper hebben een bruto gewicht van 13,20 gram (partij 12, goednummer 1532246, SIN-nummer AANZ0315NL). [15]
Van de aangetroffen hoeveelheden harddrugs zijn monsters genomen (zie bovenstaande SIN-nummers) en uit onderzoek door het NFI blijkt dat deze heroïne c.q. cocaïne bevatten. [16]
De politie heeft de inbeslaggenomen mobiele telefoon van de verdachte onderzocht, waarover door de verbalisanten – zakelijk weergegeven – het volgende wordt gerelateerd: [17]
In een chat met contact ' [naam 5] ' wordt op 11 augustus 2022, omstreeks 09:18 uur UTC+0 een bericht verstuurd door de verdachte.
Het bericht bevat de volgende tekst:
"Police came in house whit no papers find everything"
Vrij vertaald:
"Politie kwam in huis zonder papieren en vond alles"
Het binnentreden in de woning [adres 3] te Heerlen vond plaats op 11 augustus
2022 te 10:10 uur. Het genoemde bericht werd dus 8 minuten na binnentreden in
de woning verstuurd.
Gezien de omstandigheden van dit onderzoek bestaat het vermoeden dat de verdachte hier doelt op de doorzoeking aan de [adres 3] te Heerlen.
Dit blijkt tevens uit het volgende chatbericht waarop de verdachte
aangeeft dat het (
naar de rechtbank begrijpt) om 550 gram cocaïne, 1 kilogram heroïne en een zak versnijdingsmiddel gaat:
Bericht van [naam 6] naar de verdachte op 11 augustus 2022 om 09:19 uur:
“When what”
Bericht van de verdachte naar [naam 6] op 11 augustus 2022 om 09:19 uur:
“550 gram coca 1kilo heroin en baga finish”.
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Een groot deel van de op 11 augustus 2022 aangetroffen harddrugs in de woning aan de [adres 3] te Heerlen is van mij. In de berichten op mijn telefoon staat precies hoeveel gram van mij was.”
De bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in vereniging opzettelijk ongeveer 1000 gram heroïne en 550 gram cocaïne aanwezig heeft gehad in de woning gelegen aan de [adres 3] te Heerlen. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen wetenschap had van de hoeveelheid drugs die hij in de berichten op zijn telefoon heeft genoemd, te weten de reeds genoemde 1000 gram heroïne en 550 gram cocaïne. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte geloofwaardig en zal de verdachte zodoende partieel vrij spreken voor de tenlastegelegde hoeveelheden harddrugs voor zover deze voornoemde hoeveelheden overstijgen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. 03.129258.24 feit 1:
op 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, een vuurwapen van categorie II of III, van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
T.a.v. 03.129258.24 feit 2:
op 14 april 2024, in de gemeente Brunssum, openlijk, te weten, aan de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door een kogel op die [benadeelde] af te vuren;
T.a.v. 03.334902.22 feit 1:
op 16 februari 2022 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft vervoerd,
- ongeveer 21,98 gram heroïne en
- ongeveer 10,79 (2,15 + 8,64) gram cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. 03.334902.22 feit 2:
op 11 augustus 2022 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een (of meer) anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 1000 gram heroïne, en
- ongeveer 550 gram cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. 03.129258.24 feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III;
T.a.v. 03.129258.24 feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
T.a.v. 03.334902.22 feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
T.a.v. 03.334902.22 feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de feiten verzocht een lagere straf op te leggen dan de strafeis van de officier van justitie en een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overschrijdt. De rechtbank zou daar eventueel nog een voorwaardelijk deel of een taakstraf aan kunnen toevoegen. Zij heeft hierbij gewezen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot het aanwezig hebben van ongeveer 1500 gram harddrugs. Hij heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de gestelde schorsingsvoorwaarden. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte een meewerkende proceshouding heeft aangenomen en dat hij antwoord heeft gegeven op de vragen van de rechtbank, waarbij hij ook meerdere feiten heeft bekend. Voorts heeft zij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft hij een eigen glazenwassersbedrijf opgezet en wil hij zich meer gaan focussen op het werkende leven en zijn gezin. Hij is geschrokken van het tenlastegelegde en wil niet meer terug naar dat leven. Hij is dan ook al geruime tijd niet meer in aanraking gekomen met justitie en politie. Indien de rechtbank de strafeis zou volgen, komt alles wat de verdachte heeft opgebouwd weer te vervallen. Daarbij is er wat betreft de feiten uit 2022 sprake van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bovendien is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waarbij hij deel lijkt uit te maken van een crimineel milieu waarin het dragen en tonen van (doorgeladen) vuurwapens als normaal wordt beschouwd. Daarnaast ontstaat over hem een beeld dat hij zich al gedurende langere tijd bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Zo heeft hij in de nacht van 14 april 2024 een doorgeladen pistool overhandigd aan een vriend van hem, tevens medeverdachte, terwijl hij in conflict was met het slachtoffer [benadeelde] over het handelen in drugs. Deze [benadeelde] is vlak daarna ook daadwerkelijk neergeschoten met het desbetreffende vuurwapen door de medeverdachte [medeverdachte 2] in het bijzijn van de verdachte. Dat het slachtoffer dit wonderbaarlijk genoeg heeft overleefd, is niet te danken aan de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten, die het slachtoffer voor dood hebben achtergelaten op straat. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] is naar voren gekomen dat zijn gevoel van veiligheid op straat ernstig is aangetast en dat zijn leven nooit meer hetzelfde zal zijn door het opgelopen blijvende letsel dat hem is toegebracht door de medeverdachte. Dat de verdachte zelf niet feitelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht, neemt niet weg dat hij met het overhandigen van een doorgeladen wapen een aanzienlijke bijdrage hieraan heeft geleverd. Het handelen van de verdachten die nacht heeft daarnaast veel maatschappelijke onrust veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 16 februari 2022 schuldig gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 22 gram heroïne en 10 gram cocaïne. Op 11 augustus 2022 heeft hij zich voorts schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1000 gram heroïne en 550 gram cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (zware) criminaliteit, waardoor de samenleving in ernstige mate schade wordt berokkend. Dat blijkt ook wel uit de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging, hetgeen de rechtbank hem aan rekent.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 mei 2025, waarin is beschreven dat de verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven in praktische zin op orde heeft. Hij heeft een baan, huisvesting en er is geen sprake van problematiek op het gebied van schulden of middelen. Hij heeft evenmin psychische problemen. De verdachte heeft dan ook geen hulpvragen. Er zou geen contact meer zijn met de medeverdachten, maar hij heeft wel meerdere strafbare feiten met hen gepleegd, waardoor de reclassering van oordeel is dat er sprake is van een pro-crimineel
netwerk en een pro-criminele houding bij de verdachte. De reclassering kan het recidive risico niet inschatten.
De rechtbank neemt verder mee in haar afweging dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte, en om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat deze stok achter de deur noodzakelijk is, omdat uit het voorgaande is gebleken dat de verdachte zich in een pro-crimineel netwerk begeeft.
De rechtbank zal, zoals namens [benadeelde] is verzocht, aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen [benadeelde] . De maatregel bestaat uit een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat de verdachte niet aan de maatregel voldoet 14 dagen hechtenis, waarbij de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Dit omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit begaat of zich belastend gedraagt richting [benadeelde] .
Volgens de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in de zaak met parketnummer 03.334902.22 is aangevangen op de dag dat de verdachte voor het eerst is verhoord, te weten 16 februari 2022. Omdat het eindvonnis op 28 mei 2025 wordt gewezen en de rechtbank niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn met 1 jaar en 3 maanden overschreden. De rechtbank weegt dit mee bij het bepalen van de op te leggen strafmodaliteit en zal afzien van de anders passend geachte straf namelijk; het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overschrijdt.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 200 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest en in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 200 uren. Zij legt bovendien aan de verdachte een maatregel op strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gedurende een periode van 3 jaren.
De rechtbank zal, gelet op de straf die zij aan verdachte zal opleggen, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert schadevergoeding ter zake van feit 2 onder parketnummer 03.129258.24 tot een bedrag van € 17.900,92 aan materiële schade en
€ 20.000,- aan immateriële schade. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
materieel
eigen risico 2024: € 332,12
eigen risico 2025: € 385,-
medicinale cannabis: € 166,52
daggeldvergoeding: € 385,-
opvragen medische informatie: € 35,92
griffierechten mentorschap: € 90,-
kleding en schoeisel: € 250,-
toekomstig
eigen risico 2026: € 385,-
eigen risico 2027: € 385,-
medicinale cannabis: € 15.486,36
immaterieel
smartengeld: € 20.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering in zoverre de vordering ziet op toekomstige schade (posten viii. t/m x.). De overige materiële schade (posten i. t/m vii.) en de immateriële schade (post xi.) acht hij voldoende onderbouwd en toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering dan wel dat de vordering geheel dient te worden afgewezen, nu hieraan een feitencomplex ten grondslag ligt dat niet op de tenlastelegging van de verdachte staat. Hij staat immers niet (meer) terecht voor een poging tot moord. Bovendien is vrijspraak bepleit voor de openlijke geweldpleging.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Toekomstige schade
De rechtbank stelt vast dat de gestelde schadeposten (viii. t/m x.) die onder de toekomstige schade vallen thans onvoldoende concreet en onderbouwd zijn. De benadeelde partij zal in de vordering in zoverre deze ziet op deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overige materiële schade
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 03.129258.24 onder feit 2 bewezenverklaarde schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd, bestaande uit de posten i. tot en met vii.
De vordering is in zoverre door de verdediging niet weersproken. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, een totaal bedrag van € 1.644,56, bij gebrek aan een concreet gevorderde ingangsdatum te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de volledige voldoening.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is vergoeding mogelijk van ander nadeel dan vermogensschade. Op grond van lid 1 aanhef en onder b van voornoemd artikel is daarvoor onder andere plaats bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze.
Op grond van de inhoud van de bijlagen bij het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting door de benadeelde partij naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het recht op vergoeding van immateriële schade voldoende vast is komen te staan en dat toewijzing van een deel van de gevorderde schade gerechtvaardigd is.
Bij de begroting van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 15.000,- passend en billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de volledige voldoening.
Totale schade
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij derhalve tot een totaalbedrag van € 16.644,56 toewijzen. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 47, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder parketnummer 03.334902.22 feit 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en de tijd in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Maatregel
  • legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortegegevens 2] ;
  • beveelt dat vervangende hechtenis van 14 dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van feit 2 onder parketnummer 03.129258.24 gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde met zijn medeverdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde] , van een bedrag van € 16.644,56, bestaande uit € 1.644,56 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, waarbij voornoemde materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en voornoemde immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de veroordeelde hoofdelijk met de medeverdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , ter zake van feit 2 onder parketnummer 03.129258.24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.644,56 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 118 dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. S.L.M. van Venrooij en mr. M.J.P. Waegemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs en mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2025.
Buiten staat
Mrs. M.J.P. Waegemans en F.M.A. Curfs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
T.a.v. 03.129258.24 feit 1:
hij op of omstreeks 14 april 2024,
in de gemeente Brunssum,
een vuurwapen van categorie II en/of III, van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
T.a.v. 03.129258.24 feit 2:
hij op of omstreeks 14 april 2024,
in de gemeente Brunssum,
openlijk, te weten, aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door meermalen althans eenmaal die [benadeelde] te duwen en/of te trekken waardoor hij ten val komt en/of een of meer kogels op die [benadeelde] af te vuren;
T.a.v. 03.334902.22 feit 1:
hij, op of omstreeks 16 februari 2022 in de gemeente Heerlen opzettelijk
heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 21,98 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 10,79 (2,15 + 8,64) gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een (of meer) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. 03.334902.22 feit 2:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2022 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 1631,30 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 631,65 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. 03.334902.22 feit 3:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2022 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3496,60 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024059809, gesloten d.d. 28 juni 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 605.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2024, pg. 355.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024, pg. 371.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2024, pg. 109.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2024, pg. 111-112.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2024, pg. 347, 355-358.
7.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022024531, gesloten d.d. 31 maart 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 52.
8.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 16 februari 2022, pg. 31.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2022, pg. 1-2.
10.De kennisgevingen van inbeslagname van de drugs d.d. 16 februari 2022, pg. 34-40.
11.Het proces-verbaal van onderzoek naar verdovende middelen d.d. 25 februari 2022, pg. 5-9.
12.De rapporten van NFiDENT d.d. 25 februari 2022, pg. 10-16.
13.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300- 2022124718, gesloten d.d. 7 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 299.
14.Het proces-verbaal van binnentreden in een woning d.d. 11 augustus 2022, pg. 104-106.
15.Het proces-verbaal van binnentreden in een woning d.d. 11 augustus 2022, pg. 108-109; de kennisgevingen van inbeslagname van de drugs d.d. 11 augustus 2022, pg. 282-299.
16.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 19 augustus 2022, pg. 127-144; de rapporten van NFiDENT d.d. 18 augustus 2022, pg. 145-175.
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2023, pg. 233-234.