ECLI:NL:RBLIM:2025:5063

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
ROE 24/189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering van teveel betaalde huurtoeslag in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de huurtoeslag van eiser over het jaar 2022. Eiser, die het niet eens was met de definitieve vaststelling van zijn recht op huurtoeslag op nihil, heeft beroep ingesteld tegen de terugvordering van de teveel betaalde huurtoeslag. De rechtbank heeft beoordeeld of de Belastingdienst Toeslagen (verweerder) op goede gronden tot deze vaststelling en terugvordering is gekomen. De rechtbank concludeert dat verweerder het recht op huurtoeslag correct heeft vastgesteld en dat de terugvordering niet onredelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat de inkomens van zijn zonen, die bij hem wonen, niet meegeteld hadden mogen worden bij de berekening van de huurtoeslag. De rechtbank oordeelt echter dat de zonen als medebewoners moeten worden aangemerkt en dat hun inkomens terecht zijn betrokken bij de vaststelling van het gezamenlijk toetsingsinkomen. De rechtbank wijst erop dat de financiële situatie van eiser en zijn zonen geen bijzondere omstandigheden vormen die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de terugvordering blijft staan. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: J. Chattou en S. Saglik).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de definitieve vaststelling van eisers recht op huurtoeslag over 2022 op nihil en de hierdoor ontstane terugvordering van de teveel betaalde huurtoeslag. Eiser is het niet eens met vaststelling van de huurtoeslag en de terugvordering. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden tot de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2022 en de terugvordering is gekomen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder het recht op huurtoeslag over het jaar 2022 op goede gronden heeft vastgesteld en dat eiser de huurtoeslag die als voorschot toegekend was dient terug te betalen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 6. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder het inkomen van eisers zonen heeft mogen betrekken bij de berekening van de huurtoeslag en of verweerder af had moeten zien van volledige terugvordering. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 3 november 2023 (primair besluit) heeft verweerder eisers huurtoeslag over 2022 definitief vastgesteld op nihil. De teveel verstrekte huurtoeslag van
€ 1.821,- vermeerderd met € 24,- rente, wordt van eiser teruggevorderd.
2.1.
Met het bestreden besluit van 18 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Bij brief van 26 december 2021 heeft verweerder aan eiser een voorschot huurtoeslag over 2022 verleend van € 1.736,-. Daarbij is verweerder uitgegaan van een gezamenlijk geschat inkomen van € 27.993,-. Dit bestaat uit het inkomen van eiser van
€ 19.169,- en het inkomen van zijn zoon [naam zoon 1] (geboren op [geboortedatum 1] 1996) van
€ 8.824,-. De andere zoon van eiser, [naam zoon 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2000) heeft geen geschat inkomen.
3.1.
Op 23 februari 2023 heeft eiser aan verweerder een huurverandering gemeld. Bij brief van 22 maart 2022 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag over 2022 herzien naar € 1.821,-. Hierbij heeft geen wijziging van het geschatte toetsingsinkomen plaatsgevonden.
3.2.
Op 24 mei 2023 heeft verweerder bericht ontvangen van de Basisregistratie inkomen (BRI) dat het inkomen van eiser over 2022 € 19.258,- bedraagt. Op 7 juni 2023 is een bericht ontvangen van de BRI dat het inkomen van de zonen respectievelijk € 6.394,- en € 18.425,- bedraagt.
3.3.
Met het primaire besluit van 3 november 2023 heeft verweerder het recht op huurtoeslag van eiser voor het jaar 2022 definitief vastgesteld op nihil. Verweerder is hierbij uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 38.967,- bestaande uit een inkomen van eiser van € 19.258,- en van de zonen van respectievelijk € 6.394,- en € 13.315,-. Verweerder heeft daarbij het te veel uitgekeerde bedrag van € 1.821,-, vermeerderd met
€ 24,- rente, teruggevorderd.
3.4.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser met het bestreden besluit van
18 december 2023 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van het gezamenlijk jaarinkomen van de aanvrager, de toeslagpartner en de medebewoner(s). Daarom telt het inkomen van beide kinderen mee in het gezamenlijk jaarinkomen. Bij een van de kinderen is een vrijstelling op het inkomen toegepast van € 5.110,-. Dat is de vrijstelling voor thuiswonende kinderen onder de 23 jaar. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden om te terugvordering te verlagen.
De beroepsgronden
4. Eiser voert in beroep aan dat hij het niet terecht vindt dat de inkomens van zijn beide zonen meegenomen worden bij de berekening van de huurtoeslag. De kinderen wonen nog thuis omdat zij geen woonruimte kunnen vinden. De kinderen dragen niet bij aan de huurlasten omdat zij sparen voor een eigen woning en het aflossen van hun studieschuld. Eiser stelt dat hij zonder huurtoeslag in de financiële problemen komt.
Wat is het relevante toetsingskader?
5. Uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) volgt dat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder, diens partner en de medebewoner.
5.1.
Uit artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt dat voor het bepalen van de draagkracht mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking wordt genomen.
5.2.
Uit artikel 2, eerste lid, onder e, van de Awir volgt dat onder een medebewoner wordt verstaan “de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende (…)”.
5.3.
Uit artikel 26, eerste lid, van de Awir volgt, voor zover hier van belang, dat wanneer een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
5.4.
Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat het terug te vorderen bedrag zoals bedoeld in het eerste lid, volledig door Dienst Toeslagen wordt teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
Heeft verweerder het inkomen van eisers zonen mogen betrekken bij de berekening van de huurtoeslag?
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers zonen op hetzelfde adres staan ingeschreven als eiser. Gelet hierop kunnen eisers zonen worden aangemerkt als medebewoners. Verweerder heeft de zonen van eiser dan ook terecht als zodanig aangemerkt. Op grond van de hiervoor weergegeven regels wordt het inkomen van de medebewoners (de zonen) betrokken bij de vaststelling van het gezamenlijk toetsingsinkomen voor eisers recht op huurtoeslag. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven, is hierbij rekening gehouden met de vrijstelling die geldt voor thuiswonende kinderen jonger dan 23 jaar. Andere vrijstellingen of uitzonderingen zijn niet aan de orde. Het maakt geen verschil of de medebewoners (zonen) liever zelfstandig hadden gewoond. Verder wordt er bij de vaststelling van het toetsingsinkomen geen rekening gehouden met afspraken die met medebewoners zijn gemaakt over het al dan niet bijdragen aan de huurbetalingen, of medebewoners nog studeren of niet en of de medebewoners hun inkomen voor andere doeleinden zouden willen gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de regels goed heeft toegepast en het inkomen van de zonen mocht betrekken bij de berekening van de huurtoeslag.
Had verweerder af moeten zien van volledige terugvordering?
7. De terugvordering van de teveel betaalde huurtoeslag is een terugvordering als bedoeld in artikel 26 van de Awir. In het tweede lid van dit artikel staat dat verweerder het terug te vorderen bedrag in beginsel volledig terugvordert. Indien de nadelige gevolgen van de terugvordering echter onevenredig zijn in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen, kan verweerder van terugvordering afzien of een lager bedrag terugvorderen.
7.1.
In het Verzamelbesluit Toeslagen (het Verzamelbesluit) is het beleid over het terugvorderen van toeslagen vastgesteld. Hierin is onder meer vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van de daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Ook staat er dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangedragen (financiële) omstandigheden onvoldoende aanleiding zijn om van terugvordering af te zien dan wel deze te matigen. Dat het gezamenlijke inkomen hoger bleek dan vooraf geschat is geen bijzondere omstandigheid. Dat er, zoals eiser stelt, de afgelopen jaren sprake is geweest van een krapte op de woningmarkt en zijn zonen daarom bij hem wonen, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid zoals hiervoor bedoeld. Dit geldt namelijk niet alleen voor eiser(s zonen) en bovendien dient er te worden gekeken naar de feitelijke situatie. Die houdt in dat eisers zonen bij hem wonen, los van de vraag of zij het graag anders zouden willen zien. De rechtbank begrijpt heel goed dat eiser als ouder het beste wil voor zijn kinderen en hen de kans wil geven om hun inkomen te gebruiken voor een eigen woning en aflossing van hun studieschuld. Dat neemt niet weg dat dit een eigen keuze is van eiser. Verweerder heeft ter zitting terecht naar voren gebracht dat de keuze van eiser om zijn zonen, die een eigen inkomen hebben, niet te laten bijdragen aan de huurlasten, geen aanleiding is om van de terugvordering af te zien.
8.1.
De rechtbank ziet ook in het overige geen aanleiding om van de terugvordering af te zien dan wel deze te matigen. Zoals verweerder terecht heeft gesteld en zoals ook uit het Verzamelbesluit volgt, is er voor de terugbetaling van het te veel uitgekeerde bedrag een betalingsregeling mogelijk. Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels een betalingsregeling heeft aangevraagd en naar aanleiding hiervan (op 18 april 2024) is besloten dat er geen actieve invorderingsmaatregelen worden getroffen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder heeft het recht op huurtoeslag over het jaar 2022 correct vastgesteld en heeft geen aanleiding hoeven zien om van terugvordering af te zien dan wel deze te matigen. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.