ECLI:NL:RBLIM:2025:4997

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
C/03/322795 / FA RK 23-3726
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een kind op basis van biologische afstamming

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een beschikking gegeven in de zaak van de erkenning van een minderjarige. De moeder heeft verzocht om de erkenning van de man als vader van de minderjarige te vernietigen, omdat de man niet de biologische vader is. De bijzondere curator heeft dit verzoek ondersteund en aangegeven dat er geen DNA-onderzoek nodig is, gezien de duidelijke stellingname van zowel de moeder als de man dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning kan worden vernietigd op basis van artikel 1:205 BW, dat bepaalt dat een verzoek tot vernietiging kan worden ingediend door de moeder als de erkenner niet de biologische vader is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een belangenafweging rechtvaardigen, en heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/322795 / FA RK 23-3726
Beschikking van 23 mei 2025
in de zaak van:
inzake het verzoek van de moeder:
[de moeder],
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. E.J.A. Roeleven, kantoorhoudend in Heerlen;
tegen:
[de man],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man;
de minderjarige
[minderjarige], hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2014,
in rechte vertegenwoordigd door mr. R.P.F. Rober, advocaat, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
inzake het verzoek van de bijzondere curator:
de minderjarige
[minderjarige], hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2014,
in rechte vertegenwoordigd door mr. R.P.F. Rober, advocaat, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. E.J.A. Roeleven, kantoorhoudend in Heerlen;
[de man],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man.
Wederom gezien de stukken, waaronder ook de door deze rechtbank gegeven en op
23 maart 2024 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het F9-formulier van de bijzondere curator van 11 maart 2024;
  • het F9-formulier van 26 maart 2024 met als bijlage het verslag van de bijzondere curator, tevens houdend een zelfstandig verzoek van de bijzondere curator, ingediend op 27 maart 2024;
  • het F9-formulier van de moeder van 9 april 2024;
  • het F9-formulier van de moeder van 31 oktober 2024;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 3 april 2025 en waarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator.
De man is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet verschenen in de procedure.

2.Verslag en zelfstandig verzoek van de bijzondere curator

2.1.
De bijzondere curator heeft in zijn verslag geconcludeerd dat het in het belang is van [minderjarige] dat de erkenning wordt vernietigd. De moeder en de man stellen allebei dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Zij hebben hun relatie en samenwoning in 2012 definitief beëindigd, waarna er ook geen sprake meer is geweest van enige seksuele relatie. Een DNA-onderzoek is niet geïndiceerd, gelet op de stelligheid van de moeder en de man. De bijzondere curator is van mening dat een belangenafweging daarom niet op zijn plaats is. Waarom destijds toch is gekozen voor erkenning doet daar niets aan af. Voor de identiteitsontwikkeling van een kind is het van cruciaal belang dat het duidelijkheid heeft over de biologische afstamming en dat die overeenstemming wordt gebracht met de juridische werkelijkheid. De bijzondere curator heeft daarom een zelfstandig verzoek ingediend tot vernietiging van de erkenning.
2.2.
De moeder stemt in met het verslag en advies van de bijzonder curator.
2.3.
De man heeft niet gereageerd op het verslag van de bijzondere curator.

3.Verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
3.2.
De moeder heeft bij haar inleidend verzoekschrift verzocht om een bijzondere curator te benoemen. De bijzondere curator is al toegewezen, zodat dit verzoek niet meer hoeft te worden behandeld.
Vernietiging erkenning
3.3.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
3.4.
Op grond van artikel 1:205 lid 4 BW wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
3.5.
De bijzondere curator heeft namens [minderjarige] een verzoek tot vernietiging van de erkenning ingediend. Dat verzoek is op tijd ingediend, zodat de rechtbank het verzoek nu inhoudelijk zal behandelen.
3.6.
Voor de beoordeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning dient vast te staan dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. [minderjarige] is door de man, met toestemming van de moeder, erkend tijdens de zwangerschap. Zoals uit het verslag van de bijzondere curator naar voren komt was en is voor alle partijen duidelijk dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . Een DNA-onderzoek acht de rechtbank, net als de bijzondere curator, daarom niet noodzakelijk
.
3.7.
Uitgangspunt is dat de erkenning wordt vernietigd als de erkenner niet de biologische vader is van het kind. Daarnaast is in beginsel geen ruimte voor een belangenafweging. Alleen in het geval van zeer bijzondere omstandigheden zou er mogelijk aanleiding kunnen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken en de erkenning toch niet te vernietigen, omdat vernietiging van de erkenning op dat moment in strijd is met het belang van het kind.
3.8.
Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan nu zou moeten worden afgeweken van voornoemd uitgangspunt. [minderjarige] is kennelijk al jaren op de hoogte dat de man niet haar biologische vader is en zij heeft geen contact met hem. Het gezin heeft door toedoen van de man te kampen met trauma’s waarvoor zij nog in behandeling zijn. Daarnaast heeft de man aan de bijzondere curator te kennen gegeven dat hij helemaal niets met deze zaak te maken wil hebben. Nu voor iedereen duidelijk is dat de man niet de biologische vader is en bij alle partijen de wens bestaat om deze erkenning te vernietigen, acht de rechtbank de vernietiging van de erkenning niet in strijd met het belang van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de biologische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de juridische werkelijkheid.
Dit alles maakt dat de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door de man van [minderjarige] zal toewijzen.
3.9.
De aard van de zaak verzet zich ertegen dat deze beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.10.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, zodat die ambtenaar op de voet van artikel 1:20 lid 1 onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW aan de geboorteakte van [minderjarige] een latere vermelding betreffende de vernietiging van de erkenning kan toevoegen.
3.11.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij alsnog door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen deze beschikking.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning door [de man] , geboren op [geboortedatum 2] 1981 te [geboorteplaats 2] , van het kind [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2014;
4.2.
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen-Witvliet, griffier, op 23 mei 2025.
BGW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.