Overwegingen
1. Vergunninghoudster exploiteert op het perceel [adres 1] te [plaats 1] een bedrijf dat zich toelegt op de productie van eieren (hierna: de inrichting). In dat kader worden ter plaatse ongeveer 135.000 legkippen bedrijfsmatig gehouden. [derde-partij 2] . heeft de eigendom van het perceel [adres 1] . Eiser is mede-eigenaar van, en woont op, het perceel [adres 2] te [plaats 2] , in de directe nabijheid van de noordgrens van de inrichting.
2. De percelen [adres 1] en [adres 2] worden van elkaar gescheiden door een openbare weg, de Zandstraat , die in beide richtingen openstaat voor alle soorten motorvoertuigen, waaronder vrachtwagens die de inrichting bezoeken en verlaten. In de omgeving van de inrichting zijn ook andere bedrijven gevestigd, waaronder een paardenhouderij direct ten oosten van het perceel [adres 2] . Van de Zandstraat naar de Rijksweg Noord loopt langs de westelijke grens van de inrichting een pad. Het pad is in 2024 van de Zandstraat tot de meest zuidelijke grens van de inrichting verhard. Het resterende deel van het pad is nog steeds onverhard.
3. De inrichting kan op twee manieren worden bereikt; (i) via een poort die zich bevindt aan de Zandstraat, aan de noordelijke zijde van het perceel [adres 1] en schuin tegenover de voorgevel van het pand [adres 2] (hierna: toegangspoort), en (ii) via het verharde deel van het pad naar de zuidelijke zijde van het perceel [adres 1] .
4. Voor het exploiteren van de inrichting zijn op 3 december 2007, 2 februari 2009,
22 oktober 2014 en 19 juli 2018 vergunningen verleend aan de toenmalige drijver van de inrichting. Vergunninghoudster heeft de exploitatie van de inrichting in 2020 overgenomen. Toen mochten ter plaatse in totaal 137.525 legkippen, verdeeld over vier stallen op kooi- en volièrehuisvesting, worden gehouden.
5. Op 17 juli 2023 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder e, van de Wabo (hierna: de activiteiten bouwen en milieu). De vergunde activiteit milieu betreft een revisievergunning en heeft - kort gezegd - betrekking op de vermindering van de dieraantallen (en het wijzigen van het huisvestingsysteem.
6. In de nieuwe omgevingsvergunning zijn onder meer maximum geluidsbelastingen voorgeschreven voor de woning van eiser. Daarbij zijn voor de tijdstippen tussen 07:00 en 19:00 uur, 19:00 en 23:00 uur en 23:00 en 07:00 uur specifieke geluidsnormen opgenomen waarbij onderscheid is gemaakt tussen toestellen en installaties, werkzaamheden en transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting (representatieve bedrijfssituatie) en het laden en lossen van legkippen (incidentele bedrijfssituatie). In de vergunningvoorschriften is opgenomen dat de in de voorschriften opgenomen geluidsnormen niet gelden voor transport voor het laden en lossen ten behoeve van de inrichting tussen 07:00 – 19:00 uur. Bij uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2025 (zaak 23 / 1884) heeft de rechtbank het beroep tegen de omgevingsvergunning (deels) gegrond verklaard en heeft de rechtbank voorschriften aan de vergunning verbonden ter zake de verplichte rijroutes op en rond de inrichting.
Het verzoek tot handhaving en het primaire besluit
7. Eiser heeft op 11 augustus 2023 een verzoek tot handhaving bij verweerder ingediend tegen overtreding van de voorschriften uit de voor de inrichting verleende revisievergunning van 2 februari 2009. Eiser heeft zijn verzoek tot handhaving op
23 augustus 2023, 25 september 2023, 26 september 2023, 13 oktober 2023,
27 november 2023, 14 mei 2024, 17 mei 2024, 21 mei 2024, 24 mei 2024 en 25 mei 2024 aangevuld
.
8. Het handhavingsverzoek van eiser ziet - samengevat - op geluidsoverlast van verkeersbewegingen van de inrichting (al dan niet in de nachtperiode), het op de onjuiste wijze aanbieden van kadavers, op geluidsoverlast van de radio in het eierraaplokaal van de inrichting en op het verkeerd rijden (en lossen van voer) van vrachtwagens over het inrichtingsterrein en het gebruik maken van de verkeerde inrit.
9. Op 12 juni 2024 heeft eiser, na het versturen van een ingebrekestelling op
9 oktober 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek tot handhaving.
10. Op 27 juni 2024 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen en, onder toekenning van de maximale dwangsom wegens niet tijdig beslissen, geweigerd handhavend op te treden tegen het pluimveebedrijf. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen overtredingen zijn vastgesteld omdat de revisievergunning van 2009 niet meer geldend is en er geen strijdigheden met de later verleende omgevingsvergunning (revisievergunning) van 17 juli 2023 zijn geconstateerd, dan wel dat hij ten aanzien van het aanbieden van kadavers niet bevoegd is tot handhavend optreden.
11. Per 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Met ingang van dezelfde datum is de Wabo vervallen. Toch moet het bestreden besluit worden getoetst aan de hand van de Wabo, zoals die voor 1 januari 2024 gold, aangezien het handhavingsverzoek vóór 1 januari 2024 door verweerder is ontvangen. Dit vloeit voort uit artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Het beroep over niet tijdig beslissen
12. Ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek van 11 augustus 2023, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep wegens verval van procesbelang niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft namelijk bij besluit van 27 juni 2024 alsnog op het verzoek van eiser beslist en daarbij ook de verschuldigde dwangsom wegens niet tijdig beslissen toegekend.
12.1.Ter zitting is weliswaar gebleken dat het verschuldigde dwangsombedrag door verweerder ten tijde van het onderzoek ter zitting nog niet was uitbetaald, maar verweerder heeft ter zitting toegezegd dat het verschuldigde dwangsombedrag alsnog binnen twee weken na het onderzoek ter zitting aan eiser wordt uitbetaald. Het verschuldigd zijn van de dwangsom door verweerder en de uitbetaling daarvan is hierdoor niet meer in geschil. Eiser heeft daarom in zoverre geen belang meer bij een oordeel over het beroep niet tijdig beslissen en de rechtbank verklaart dat beroep daarom niet-ontvankelijk. Wel ziet de rechtbank, in het feit dat ten tijde van het instellen van beroep (nog) niet tijdig een besluit was genomen op het handhavingsverzoek van eiser, aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 187,- in de hoofdzaak vergoedt.
Het beroep tegen het alsnog genomen besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek
Het akoestisch onderzoek en de vergunning uit 2009
13. Eiser voert in zijn aanvullend beroepschrift, gericht tegen het primaire besluit, aan dat hij het niet eens is met de akoestische beoordeling die aan de omgevingsvergunning van 17 juli 2023 ten grondslag ligt, gelet op de second-opinion. Ook wijst eiser erop dat de eerder verleende revisievergunning uit 2009 volgens hem nog vigerend was op het moment van indienen van het handhavingsverzoek op 11 augustus 2023. De omgevingsvergunning van 17 juli 2023 was volgens eiser namelijk op 21 juli 2023 verleend en was pas zes weken daarna geldig.
13.1.De rechtbank stelt voorop dat de omgevingsvergunning van 17 juli 2023 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, waaronder de akoestische beoordeling, in deze procedure niet ter beoordeling voorliggen. Deze lagen voor in de procedure met zaaknummer ROE 23 / 1884 over de verleende omgevingsvergunning. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in het verzoek om handhaving van eiser van 11 augustus 2023 en de aanvullingen daarvan aanleiding had moeten zien om handhavend op te treden tegen vergunninghoudster.
13.2.Verweerder moet voor het nemen van een besluit op het verzoek om handhaving van eiser de situatie beoordelen op basis van de op dat moment geldende feiten en omstandigheden en dus ook de vergunning(voorschriften) die op dat moment geldt.
13.3.Voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht het verzoek om handhaving beoordeeld heeft aan de hand van de omgevingsvergunning van 17 juli 2013, is van belang vanaf welk moment deze omgevingsvergunning in werking is getreden.
13.4.rechtbank stelt vast dat de nieuwe omgevingsvergunning dateert van 17 juli 2023 en daarmee van vóór indiening van het handhavingsverzoek van eiser. De vergunning is bekendgemaakt op 21 juli 2023 door toezending daarvan aan de aanvrager en is gepubliceerd op 25 juli 2023. Omgevingsvergunningen die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) treden op grond van artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wabo pas in werking na afloop van de beroepstermijn. De omgevingsvergunning van 17 juli 2023 was hierdoor ten tijde van de indiening van het handhavingsverzoek nog niet van kracht, maar ten tijde van het nemen van het primaire besluit wel.
13.5.Verweerder heeft daarom terecht bij het primaire besluit de situatie beoordeeld op basis van de (nieuwe) vergunning(voorschriften) van 17 juli 2023. Verweerder kon ten tijde van het nemen van het primaire besluit ook geen andere beoordeling verrichten, nu de eerder verleende vergunningen op grond van artikel 2.6, vierde lid, van de Wabo zijn vervangen met ingang van het tijdstip waarop de nieuwe revisievergunning van 17 juni 2023 in werking is getreden.
13.6.De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersbewegingen en gebruik van de inrit in strijd met de vergunning?
14. Eiser voert aan dat verweerder het handhavingsverzoek onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen ten aanzien van het geluid van de verkeersbewegingen bij de toegangspoort van de inrichting. Eiser heeft in zijn verzoek om handhaving melding gemaakt van het gebruik van de toegangspoort voor vrachtwagens, loaders, tractoren, busjes met aanhangers en personenauto’s, hetgeen volgens eiser in strijd is met de vergunning. Verweerder heeft weliswaar onderzoek gedaan naar de verkeersbewegingen maar volgens eiser zijn de bevindingen van verweerder niet representatief. Daarbij zijn volgens eiser namelijk de vervoersbewegingen bij de toegangspoort aan de Zandstraat en de inrit bij de bedrijfswoning niet betrokken, terwijl die vervoersbewegingen worden gehoord bij de woning van eiser. Ook het verzoek om handhavend op te treden tegen het verkeer vóór 07:00 uur is volgens eiser ten onrechte afgewezen.
14.1Verweerder heeft zich bij het primaire besluit op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het verkeer voor de toegangspoort geen overtreding van de vergunningvoorschriften of strijdigheid met de vergunning is geconstateerd. Verweerder heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat in de vergunning maximale aantallen voertuigenbewegingen en rijroutes zijn meegenomen als onderdeel van de akoestische beoordeling. Het is volgens verweerder niet zo dat, zoals eiser stelt, de toegangspoort van de inrichting in algemene zin niet zou mogen worden gebruikt voor vrachtwagens, loaders, tractoren, busjes en personenauto’s. Verweerder heeft om het geluid van de verkeersbewegingen te beoordelen verkeerstellingen uitgevoerd in de periode van 30 april 2024 tot en met 28 mei 2024. Daaruit is gebleken dat op een gemiddelde werkdag gemiddeld twee voertuigen (personenauto’s) passeren tussen 23:00 uur en 06:00 uur en dat deze voertuigen zijn gemeten over vier relevante meetpunten, namelijk 1) voor het zandpad, 2) voor de woning van eiser, 3) na de poort en 4) op het zandpad.
14.2.Verweerder heeft geconstateerd dat op deze tijdstippen niet over het zandpad werd gereden en dat er gemiddeld twee personenauto’s over de Zandstaat reden tussen 23:00 uur en 06:00 uur zonder dat deze afsloegen bij het zandpad of de inrit van het pluimveebedrijf. Verweerder heeft ook geconstateerd dat het tussen 06:00 uur en 07:00 uur drukker is en dat in die periode gemiddeld vijf personenauto’s meetpunt 1 passeren en dat voor meetpunt 2 een gemiddelde van vier personenauto’s is geconstateerd en voor meetpunt 3 een gemiddelde van drie personenauto’s. Verweerder heeft daarbij ook vastgesteld dat middelzware en zware voertuigen die ’s nachts over de Zandstraat rijden sporadisch zijn gemeten en dat dit vanwege het lage aantal niet terugkomt in het gemiddelde.
14.3.Verder heeft verweerder er op gewezen dat in de vergunning voor de vaststelling van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting is uitgegaan van tijdstippen tussen 07:00 uur en 23:00 uur waarin personenbusjes arriveren en dat het soms voorkomt dat voertuigen voor 07:00 uur arriveren. Ook in dat geval is er volgens verweerder geen sprake van nachtelijk transport of werkzaamheden bij het bedrijf maar enkel van voertuigen die te vroeg op de bestemming arriveren of van doorgaand verkeer. Voor zover al sprake zou zijn van een overtreding, is die daarom volgens verweerder van geringe ernst en omvang en treft het opleggen van een maatregel geel doel omdat dit zou impliceren dat het pluimveebedrijf te vroeg gearriveerde voertuigen zou moeten terugsturen of op de openbare weg zou moeten laten wachten. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit het verzoek van eiser om handhavend op te treden op dit punt afgewezen.
14.4.De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee de door eiser gemelde geluidsoverlast van het gebruik van de toegangspoort voor de inrichting voor vrachtwagens, loaders, tractoren, busjes met aanhangers en personenauto’s onvoldoende heeft onderzocht. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
14.5.Verweerder heeft weliswaar terecht als uitgangspunt genomen dat het gebruik van de toegangspoort als zodanig niet is verboden in de vigerende omgevingsvergunning, maar dat doet niet af aan de geluidsnormen die in de vergunning staan. Verweerder heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiser enkel verkeerstellingen verricht. Die verkeerstellingen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen of de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidsnormen (zoals genoemd onder rechtsoverweging 6) worden overschreden. De normen in de vergunningvoorschriften zijn immers niet het aantal verkeersbewegingen maar de geluidsnormen. Het feit dat de maximale hoeveelheid aan verkeersbewegingen onderdeel uitmaakt van de akoestische beoordeling die aan de vergunning ten grondslag ligt, zoals door verweerder ter zitting is toegelicht, maakt dat niet anders. De hoeveelheid verkeersbewegingen betreft daarmee namelijk geen na te leven norm op basis van de verleende omgevingsvergunning. De geluidsnormen die in de omgevingsvergunning zijn opgenomen zijn dat wel en juist daarop ziet het handhavingsverzoek van eiser. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de naleving van de geluidsnormen uit de omgevingsvergunning, zoals door eiser verzocht, niet kunnen volstaan met de uitgevoerde verkeerstellingen. Verweerder had daarbij specifiek moeten onderzoeken of de geluidsnormen bij de woning van eiser al dan niet worden overschreden als gevolg van de verkeersbewegingen die plaatsvinden bij de toegangspoort. De enkel door verweerder geconstateerde omstandigheid dat het aantal verkeersbewegingen niet uit komt boven het aantal verkeersbewegingen die in de akoestische beoordeling zijn meegenomen, acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat daarmee ook de in de vergunning opgenomen geluidsvoorschriften worden nageleefd. Verweerder heeft dat immers niet feitelijk onderzocht. Daarbij dient er ook aandacht te zijn voor het feit dat er vóór 7:00 andere geluidsnormen gelden dan na dat tijdstip. Ook hierop ziet het handhavingsverzoek van eiser en daar heeft verweerder geen aandacht aan geschonken.
14.6.Deze beroepsgrond slaagt.
Het ophalen en bewaren van kadavers en het afvoeren van kippen
15. Daarnaast heeft eiser in beroep aangevoerd dat ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen de wijze van het ophalen en bewaren van de kadavers en het ophalen en afvoeren van de kippen omdat dit volgens eiser in strijd gebeurt met de daarvoor vergunde locaties.
15.1.Deze beroepsgrond heeft eiser ter zitting ingetrokken. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het aanbieden van de kadavers anders is vergund ten opzichte van de vergunning uit 2009 en dat het aanbieden van de kadavers op een andere locatie plaatsvindt met de nieuw verleende revisievergunning van 17 juli 2023 waardoor hij daar geen overlast meer van ondervindt. Ook het ophalen en afvoeren van de kippen gebeurt niet langer op de oorspronkelijk in 2009 vergunde plek, waardoor eiser daar inmiddels geen overlast meer van ondervindt.
15.2.Nu deze beroepsgrond is ingetrokken, zal de rechtbank hier niet meer over oordelen.
Geluid van de radio in het eierraaplokaal
16. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder handhavend had moeten optreden tegen het gebruik van de radio in het eierraaplokaal, omdat hij daarvan overlast ervaart, overweegt de rechtbank als volgt.
16.1.De rechtbank stelt vast dat in de nu geldende omgevingsvergunning van
17 juli 2023 geen voorschriften zijn opgenomen over het gebruik van de radio of het afspelen van muziek, zoals door eiser aangevoerd. Verweerder heeft alleen in het kader van eerdere handhavingsverzoeken de bedrijfslocatie bezocht en heeft tijdens die bezoeken (in 2020 en 2021) beoordeeld of er sprake was van geluidsoverlast. Uit die beoordeling is volgens verweerder gebleken dat dit niet het geval is.
16.2.Ter zitting is gebleken dat ten aanzien van het afspelen van muziek op het inrichtingsterrein, aangezien dit geen onderdeel is van de bedrijfsactiviteiten, handhavend kan worden opgetreden op basis van de geluidsnormen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) als daarvan een overschrijding wordt vastgesteld. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de controles uit 2020 en 2021 waarnaar verweerder heeft verwezen niet hebben plaatsgevonden in het kader van de beoordeling van het onderhavige handhavingsverzoek van eiser maar in het kader van eerdere verzoeken. Verweerder heeft geen nieuw onderzoek gedaan naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiser. Daarvoor bestond wel voldoende aanleiding, alleen al vanwege het tijdsverloop. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verwijzen naar controles uit 2020 en 2021 door verweerder onvoldoende is om te concluderen dat ten aanzien van geluid van de radio in het eierraarlokaal geen sprake was van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden.
16.3.Deze beroepsgrond slaagt.
De rijrichting en het lossen van voer
17. Eiser voert verder aan dat niet gecontroleerd is op de nieuwe rijrichtingen voor het vrachtverkeer die uitgangspunt zijn geweest voor het akoestisch onderzoek bij de vergunning van 17 juli 2023, terwijl die niet altijd worden nageleefd. Ook is duidelijk dat op een onjuiste plek voer is gelost.
17.1.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overtredingen omdat geen verplichting bij de vergunning is opgenomen om de vrachtwagens in een bepaalde richting te laten rijden dan wel op een bepaalde plek voer te lossen. Verweerder verwijst verder naar uitgevoerde controles in 2018 en 2021, waarbij geen overtredingen zijn vastgesteld.
17.2.De rechtbank stelt voorop dat verweerder ook in dit geval niet kon volstaan met het verwijzen naar controles die jaren geleden en ruim vóór het onderhavige handhavingsverzoek zijn uitgevoerd. Ter zake de locaties van het lossen van voer geldt dat deze locaties staan aangegeven op de tekening met nummer [nummer] die (als bijlage) een onderdeel van de vergunning van 17 juli 2023 vormt (hierna: inrichtingstekening), waardoor het voor verweerder mogelijk is om hierop te controleren en handhavend op te treden. Verweerder heeft dit nagelaten. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
17.3.Ten aanzien van de rijrichting heeft te gelden dat die ten tijde van het primaire besluit niet als voorschrift bij de vergunning van 17 juli 2023 was opgenomen. Het kan verweerder dan ook niet verweten worden dat op dit punt niet gecontroleerd (en gehandhaafd) is.
18. Het beroep is, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek, niet-ontvankelijk.
18.1.De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het primaire besluit, gegrond. De rechtbank vernietigt het primaire besluit.
18.2.Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd van handhavend optreden afgezien ten aanzien van het geluid van de verkeersbewegingen bij de toegangspoort, ten aanzien van geluidsoverlast van radiomuziek in het eierraaplokaal en ten aanzien van het op een onjuiste locatie lossen van voer. Verweerder heeft daarnaar onvoldoende onderzoek gedaan en moet dat onderzoek naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiser opnieuw verrichten. Vervolgens dient verweerder met in achtneming van dat onderzoek een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek van eiser. Daarbij dient verweerder het vergunningvoorschrift in acht te nemen, zoals dat in zaak ROE 23 / 1884 door de rechtbank bij uitspraak van 20 juni 2025 is voorgeschreven.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
19. Omdat het beroep van eiser tegen het primaire besluit gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder, gelet op hetgeen reeds is overwogen onder rechtsoverweging 12.1., het door eiser voor zijn beroep betaalde griffierecht vergoeden ter hoogte van € 187,-.
19. De rechtbank ziet geen grond om de door eiser gevraagde kosten voor de deskundige te vergoeden. De second-opinion heeft op zichzelf namelijk niet geleid tot gegrondverklaring van het beroep. Voor overige voor vergoeding in aanmerking kosten is de rechtbank ook niet gebleken.