3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
Onder feit 1 primair is aan de verdachte het medeplegen van oplichting tenlastegelegd. Voor een bewezenverklaring dient de verdachte het oogmerk te hebben gehad om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door gebruikmaking van een van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen.
Uit het dossier volgt dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] op 18 september 2023 samen naar aangever [naam slachtoffer 1] zijn gelopen en dat de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat zijn broer nog geld schuldig was. Hierna heeft aangever eenmaal € 400,- en eenmaal € 50,- aan de medeverdachte overhandigd. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de veronderstelling was dat de broer van aangever geld schuldig was aan de medeverdachte, omdat de medeverdachte dat aan hem had verteld. Hij heeft aldus namens de medeverdachte tegen aangever gezegd dat de broer van aangever schulden had. De verdachte hoorde pas later dat het verhaal over de broer van aangever niet waar was.
De verdachte was bij aanvang van de oplichting op 18 september 2023 aanwezig en ging mee in de leugen van de medeverdachte over de schuld van de broer van aangever. Niet is vast komen te staan dat de verdachte deze leugen samen met de medeverdachte had verzonnen of zelfs maar wist dat het om een leugen ging. Hij was op 18 september 2023 aanwezig bij de overhandiging van de 50 euro en mogelijk ook bij de 400 euro door aangever aan de medeverdachte, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij zelf iets van dat geld heeft gekregen. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en kan het tenlastegelegde medeplegen van oplichting niet worden bewezen. De verdachte zal daarom van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
Onder feit 1 subsidiair is aan de verdachte het medeplegen van het dwingen om een geldbedrag af te geven tenlastegelegd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor vermeld volgt uit het dossier dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] op 18 september 2023 aangever [naam slachtoffer 1] hebben benaderd en de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat zijn broer nog geld schuldig was. Aangever heeft verklaard dat de medeverdachte heeft gezegd dat als aangever contant geld zou hebben het sneller zou gaan en dat hij naar huis moest gaan om het geld op te halen, waarna aangever de thuis opgehaalde € 400,- aan de medeverdachte heeft overhandigd. Volgens aangever stond de verdachte tijdens het overhandigen van het geld erbij. De verdachte ontkent dit. Vervolgens is er contact geweest tussen aangever en de medeverdachte via Snapchat en moest aangever van de medeverdachte later die dag naar basisschool Natuurlijk komen en zag hij dat de verdachte en de medeverdachte daar op een bankje zaten. De medeverdachte heeft toen tegen aangever gezegd dat hij naar winkels moest gaan om meerdere keren € 50,- te pinnen. Aangever durfde geen nee te zeggen en is samen met de verdachte en de medeverdachte naar de Jumbo gelopen. Daar heeft aangever € 50,- gepind en aan de medeverdachte gegeven, waar de verdachte bij aanwezig was.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Ook als de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangever, kan zij slechts vaststellen dat de verdachte bij het overhandigen van het geld aanwezig is geweest. Niet is gebleken dat hij druk heeft uitgeoefend op aangever waardoor deze het geld af heeft gegeven aan de medeverdachte of dat hij zelf geld heeft ontvangen. Ook is niet gebleken van een grotere rol van de verdachte vóór of ná het strafbare feit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van feit 1 subsidiair.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Onder feit 2 primair en subsidiair is aan de verdachte het medeplegen van afpersing en het medeplegen van het dwingen om een geldbedrag af te geven tenlastegelegd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Nadat aangever € 50,- aan de medeverdachte had overhandigd, zoals hiervoor is vastgesteld, zei de medeverdachte tegen aangever dat hij geld naar mensen moest sturen die een pinpas hadden zodat die mensen het geld konden pinnen. Aangever moest van de medeverdachte mensen bellen en aangever heeft toen met zijn vriend [naam 1] gebeld. Deze vriend moest het geld dat aangever zou overmaken pinnen. Daarbij werd [naam 1] telefonisch bedreigd door de medeverdachte, maar zou hij ook bedreigd zijn door de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat die uitlating als grapje was bedoeld en dat hij [naam 1] goed kent. Vervolgens is aangever met de medeverdachte en [naam 2] naar [naam locatie] gegaan alwaar de medeverdachte het geld met de bankpas van [naam 1] heeft gepind. Daar was de verdachte niet meer bij, omdat hij daarvoor al naar huis was gegaan, zoals ook door aangever is verklaard.
Op 20 september 2023 heeft aangever een bericht gestuurd naar de medeverdachte dat hij geen geld meer zou gaan geven. Toen heeft de medeverdachte een bericht teruggestuurd dat aangever naar buiten moest komen. Zij hadden afgesproken in een steegje bij de Jumbo Benders in de buurt. De medeverdachte was boos en zei tegen aangever dat hij wist waar hij en zijn moeder woonden en waar zijn zusje naar school ging. Vervolgens verscheen de verdachte, die volgens aangever heel rustig was. De verdachte zou hebben gezegd dat hij het pistool wilde meenemen maar dat hij dit niet had gedaan omdat hij dacht dat het niet nodig zou zijn. De verdachte had gezegd dat aangever geld moest pinnen en dat het dan klaar zou zijn. De verdachte heeft de uitlating wat betreft het pistool ter terechtzitting ontkend.
Aangever heeft de medeverdachte ook op andere momenten in de tenlastegelegde periode ontmoet en geld aan hem overhandigd, maar uit het dossier is gebleken dat de verdachte daar geen enkele keer bij aanwezig is geweest en op geen enkel moment geld heeft ontvangen of anderszins in de buit heeft meegedeeld.
Voor het juridisch kader met betrekking tot het medeplegen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen ten aanzien van feit 1 subsidiair.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte alleen op 18 september 2023 en 20 september 2023 samen is geweest met de medeverdachte en aangever. Niet is gebleken dat de verdachte in de tenlastegelegde periode geld heeft ontvangen van aangever of van de medeverdachte. Met betrekking tot de uitlatingen van de verdachte richting [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat die uitlatingen een rol hebben gespeeld bij het afgeven van geld door aangever aan de medeverdachte. Ook verder biedt het dossier geen bewijs dat de verdachte een zodanige rol heeft gespeeld in de periode tot en met 22 september 2023 dat gesproken kan worden van een gezamenlijke uitvoering.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, de verdachte heeft niet meegedeeld in de buit en de bijdrage van de verdachte aan het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Uit het dossier is onvoldoende gebleken dat de handelingen van de verdachte een dusdanige rol hebben gespeeld dat aangever (mede daardoor) het geld heeft afgegeven aan de medeverdachte. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van feit 2 primair en subsidiair.