ECLI:NL:RBLIM:2025:4312

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
11434904/AZ/24-129
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van Vekoma Rides Engineering B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer heeft zich sinds 1 december 2009 in dienst bij Vekoma, maar heeft gedurende zijn dienstverband herhaaldelijk niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Ondanks meerdere officiële waarschuwingen en loonsancties, heeft de werknemer niet gereageerd op verzoeken om contact en heeft hij geweigerd om medische gegevens te delen met de bedrijfsarts. De re-integratie-inspanningen van Vekoma zijn door het UWV als voldoende beoordeeld, maar de werknemer bleef afwezig en niet bereikbaar. De kantonrechter oordeelde dat er een redelijke grond voor ontbinding was, omdat de werknemer zijn verplichtingen niet nakwam en de arbeidsovereenkomst niet langer kon voortduren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 7 mei 2025 en de werknemer veroordeeld in de proceskosten van € 808,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11434904 \ AZ VERZ 24-129
Beschikking van 6 mei 2025
in de zaak van
VEKOMA RIDES ENGINEERING B.V.,
te Vlodrop, gemeente Roerdalen,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Vekoma,
gemachtigde: mr. M.M. van Kralingen-Haanstra,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] , [naam gemeente] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2025
- het exploot van oproeping van [gedaagde] voor de mondelinge behandeling van 22 april 2025
- de mondelinge behandeling van 22 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren [datum] 1976, is sinds 1 december 2009 in dienst bij Vekoma. De functie van [gedaagde] is [naam functie] met een loon van € 4.438,55 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Vanaf de start van het dienstverband waren er veel ziekmeldingen van [gedaagde] , kwam hij veelvuldig te laat en liet hij zich nauwelijks bijsturen.
2.3.
Op 8 februari 2015 heeft [gedaagde] zich ziekgemeld, waarna – na een langdurige ziekteperiode – op 17 november 2016 de WIA-aanvraag wordt ingediend. Bij beslissing van het UWV van 16 december 2016 is de WIA-uitkering toegekend. Op 19 december 2016 meldt [gedaagde] zich weer arbeidsgeschikt en per 26 december 2016 gaat hij weer aan het werk.
2.4.
Op 25 juni 2019 krijgt [gedaagde] een officiële waarschuwing in verband met het te laat starten van de werkzaamheden in de ochtend en het afwezig zijn op twee middagen zonder dit te melden.
2.5.
In de coronaperiode worden de door de overheid opgelegde regelingen nagekomen. Na de coronaperiode worden begin juli 2022 alle medewerkers verzocht weer op kantoor te komen werken, maar [gedaagde] geeft hieraan geen gevolg. Partijen hebben hierover daarna contact.
2.6.
Op 12 juli 2022 wordt [gedaagde] door zijn zus ziekgemeld. Vekoma probeert daarna in contact te komen met [gedaagde] , maar dit lukt niet. Een verzuimverpleegkundige wil een huisbezoek afleggen, maar treft [gedaagde] niet thuis aan.
2.7.
Op 14 juli 2022 wordt aan [gedaagde] een tweede officiële waarschuwing gestuurd, gevolgd door een loonopschorting per 16 juli 2022 omdat Vekoma geen contact krijgt met [gedaagde] .
2.8.
Op 15 juli 2022 bericht mr. Zuidema dat [gedaagde] met ingang van 10 juli 2022 gedetineerd is. Ook geeft mr. Zuidema aan dat er sprake is van forse psychische problematiek bij [gedaagde] .
2.9.
Op 1 augustus 2022 is [gedaagde] uit detentie en start een nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid. Zowel Vekoma als de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige kunnen geen of nauwelijks contact krijgen met [gedaagde] .
2.10.
Gedurende de periode van 1 augustus 2022 tot aan eind maart 2023 oordeelt de bedrijfsarts dat er geen mogelijkheden zijn voor re-integratie in het eerste of tweede spoor.
2.11.
Er wordt een onderzoek gestart door een arbeidsdeskundige. Ook deze arbeidsdeskundige krijgt geen contact met [gedaagde] . [gedaagde] reageert ook niet op het concept-rapport van de arbeidsdeskundige dat hem in augustus/september 2023 is toegestuurd.
2.12.
Op 28 september 2023 vraagt Vekoma een deskundigenoordeel aan over haar re-integratie-inspanningen. Het UWV laat bij brief van 1 november 2023 weten dat deze voldoende zijn.
2.13.
Eind maart 2024 ontvangt Vekoma een brief van het UWV over de aanvraag van een WIA-uitkering.
2.14.
[gedaagde] laat op 17 april 2024 per e-mail weten geen medewerking te zullen verlenen aan een aanvraag voor een WIA-uitkering.
2.15.
Op 4 juni 2024 stuurt Vekoma een e-mail aan [gedaagde] en geeft zij [gedaagde] een laatste kans om de WIA-aanvraag in te dienen. Omdat [gedaagde] dit niet doet wordt per 10 juni 2024 een loonsanctie opgelegd.
2.16.
Op 20 juni 2024 wordt [gedaagde] gevraagd om medische informatie te delen. [gedaagde] reageert niet.
2.17.
Op 3 juli 2024 meldt [gedaagde] zich per e-mail beter en geeft hij aan zich de volgende dag te zullen melden bij de afdelingsmanager. Vekoma accepteert de betermelding niet en wil eerst dat de bedrijfsarts [gedaagde] beoordeelt.
2.18.
Op 9 juli 2024 heeft [gedaagde] een telefonisch consult bij de bedrijfsarts. Deze adviseert [gedaagde] om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen of een expertiseonderzoek te ondergaan. [gedaagde] geeft hieraan geen gevolg.
2.19.
Op 1 augustus 2024 laat Vekoma [gedaagde] weten dat de wachttijd van 104 weken voorbij is en dat vanaf die datum het loon niet meer wordt betaald. Vekoma geeft daarbij aan te streven naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.20.
Een concept-vaststellingsovereenkomst wordt op 14 augustus 2024 aan [gedaagde] gestuurd, maar [gedaagde] reageert niet meer.

3.Het verzoek

3.1.
Vekoma verzoekt de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen (de e-grond), subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), meer subsidiair vanwege andere gronden (de h-grond) en uiterst subsidiair vanwege combinatie van gronden (de i-grond). Vekoma heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [gedaagde] in de re-integratie en de afgelopen periode (veelvuldig) afwezig is geweest en gedurende de hele periode heeft geweigerd om medische gegevens te delen met de bedrijfsarts. Ook verwijt zij [gedaagde] dat deze geweigerd heeft om de WIA-uitkering aan te vragen.
3.2.
[gedaagde] heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen.

4.De beoordeling

Processueel
4.1.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft [gedaagde] geen verweerschrift ingediend en is hij ook niet op de mondelinge behandeling verschenen. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] deugdelijk is opgeroepen zowel per aangetekend schrijven door de griffier als ook per exploot.
Inhoudelijk
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.3.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.5.
Uit de hiervoor onder de feiten weergegeven gang van zaken blijkt dat [gedaagde] de re-integratieverplichtingen niet nakomt, niet of nauwelijks bereikbaar is voor Vekoma, voor de bedrijfsarts en voor de arbeidsdeskundige, en niet meewerkt aan het aanvragen van een WIA-uitkering. De re-integratie-inspanningen van Vekoma zijn daarentegen door het UWV als voldoende beoordeeld. Het geven van officiële waarschuwingen en het opleggen van loonsancties hebben niet tot verbetering geleid. [gedaagde] heeft de aangevoerde feiten en omstandigheden niet weersproken, zodat deze vast staan.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van [gedaagde] , bij elkaar opgeteld, kwalificeren als verwijtbaar handelen of nalaten. Van Vekoma kan in redelijkheid niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Evenmin kan van Vekoma verlangd worden, gelet op de hiervoor besproken omstandigheden, dat zij de mogelijkheid tot herplaatsing onderzoekt. Herplaatsing van [gedaagde] ligt daarom niet in de rede. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de zogenoemde e-grond. De overige aan het verzoek ten grondslag gelegde gronden behoeven geen verdere bespreking.
4.7.
Verder worden de gedragingen van [gedaagde] als ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW gekwalificeerd, zodat voor toekenning van een transitievergoeding aan [gedaagde] geen aanleiding bestaat.
4.8.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde] zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub b BW ontbinden met ingang van de dag na de uitspraak van de beschikking.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat [gedaagde] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van Vekoma worden begroot op € 808,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.10.
Een beschikking waarin een arbeidsovereenkomst wordt ontbonden is op grond van artikel 7:683 lid 1 BW ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Het verzoek van Vekoma dit deel van de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoeft daarom niet toegewezen te worden. Alleen de proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 7 mei 2025,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 808,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [3] .
Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025 en ondertekend door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.
plg

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.