ECLI:NL:RBLIM:2025:4225

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
11321477 \ CV EXPL 24-4867
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke kosten door zorgverzekeraar OHRA tegen gedaagde

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Tilburg, betaling van een achterstallige zorgpremie van € 582,50 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen. OHRA stelt dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de premies over de maanden juli tot en met oktober 2024, en dat er een betalingsachterstand is ontstaan. De gedaagde heeft verweer gevoerd, waarbij hij stelt dat hij de premie van april 2024 tijdig heeft betaald en de bijkomende kosten betwist. OHRA heeft echter aangetoond dat de gedaagde een bedrag van € 145,50 heeft betaald, maar dat dit bedrag niet correct is toegewezen aan de juiste premie. De kantonrechter heeft de vordering van OHRA beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde inderdaad in gebreke is gebleven met de betaling van de premies. De kantonrechter heeft de vordering van OHRA tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten toegewezen. Tevens zijn de proceskosten aan de gedaagde opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11321477 \ CV EXPL 24-4867
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap
OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: Ohra,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025
- de akte van Ohra.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Ohra vordert bij dagvaarding - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 194,47, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Ohra legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Ohra heeft op grond van met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst(en) bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens Ohra € 145,70. Daarnaast is [gedaagde] aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Ohra berekent de wettelijke rente tot datum van dagvaarding (= 2 september 2024) op € 8,77. Voorts stelt zij dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 40,00 voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat hij de gevorderde premie van april 2024 op 19 augustus 2024 heeft betaald. Verder betwist hij alle bijkomende kosten. Als Ohra alles goed had nagekeken, dan was deze dagvaarding niet nodig geweest.
2.4.
Ohra heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en het verweer van [gedaagde] als volgt besproken.
De vordering heeft inderdaad betrekking op de premie van april 2024. Eerst nadat de gemachtigde van Ohra op 7 augustus 2024 de zogenaamde veertiendagenbrief naar [gedaagde] heeft gestuurd, is er op 19 augustus 2024 een bedrag van € 145,50 ontvangen. Aangezien er geen gebruik is gemaakt van het unieke betalingskenmerk, heeft Ohra dit bedrag in mindering gebracht op de premiemaand juli 2024.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft Ohra thans het betaalde bedrag in mindering gebracht op de premie van april 2024. Hierbij merkt Ohra wel op dat [gedaagde]
€ 0,10 te weinig heeft betaald. De premie van april 2024 bedroeg namelijk € 145,60.
Aangezien [gedaagde] thans, ondanks herhaaldelijk te zijn aangeschreven, in gebreke blijft met betaling van de premies over de maanden juli tot en met oktober 2024, wenst Ohra haar vordering te vermeerderen met deze premies. De totale achterstand bedraagt nu € 582,50.
2.5.
[gedaagde] heeft hierop, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 5 februari 2025 heeft Ohra de verzekeringspolis 2024 en de relevante pagina’s van de toepasselijke algemene voorwaarden overgelegd.
Ambtshalve toetsing: informatieverplichtingen
3.2.
Ohra baseert haar vordering op nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst. De Richtlijn Consumentenrechten is niet van toepassing op zorgverzekeringen, zodat niet hoeft te worden getoetst of is voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
Ohra heeft haar vordering betreffende de vermeerderde hoofdsom voldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft daar geen verweer meer tegen gevoerd. De gevorderde hoofdsom van € 582,50 zal dus worden toegewezen.
Ambtshalve toetsing: algemene voorwaarden
3.4.
De zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
3.5.
Ohra vordert betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter moet in beginsel ambtshalve vaststellen of in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt over deze gevorderde onderdelen en beoordelen of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als Ohra in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dit alles volgt uit het Dexia-arrest (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:69) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971).
3.6.
Op de zorgverzekeringsovereenkomst zijn de Ohra verzekeringsvoorwaarden (Zorgverzekering Combinatie) 2024 van toepassing.
3.7.
In de verzekeringsvoorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“A.9. Betalingsachterstand
Wat doen wij als u uw premie en kosten niet op tijd betaalt?
Als u niet op tijd en volledig betaalt, doen wij het volgende:
• wij sturen u een herinnering;
• als u daarna niet binnen 14 dagen betaalt dan sturen wij een 2e herinnering;
• wij verrekenen uw schuld met geld waar u nog recht op heeft vanuit uw verzekering(en);
• als er dan nog schuld over is dan moet u die nog betalen. Daarvoor schakelen wij een deurwaarder in.
Als u een betalingsachterstand bij ons heeft, betaalt u over de opeisbare schuld ook wettelijke rente, vertragingsrente en incassokosten.
(…)”
Rente
3.8.
Het rentebeding in voormelde bepaling is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit beding is daarom op zichzelf voor wat betreft de verschuldigdheid van rente niet oneerlijk. Hieruit volgt dat dit beding niet ambtshalve vernietigd zal worden.
3.9.
Gelet op de betaling op 19 augustus 2024 is de gevorderde vervallen wettelijke rente vanaf de verzuimdatum tot 2 september 2024 ten bedrage van € 8,77 over een te hoog bedrag berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen als in het dictum bepaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
De kantonrechter stelt vast dat voormelde bepaling ook een beding bevat op grond waarvan Ohra aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding eerlijk is. Hieruit volgt dat dit beding niet ambtshalve vernietigd zal worden.
3.11.
Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). Ohra heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 40,00 worden toegewezen.
Proceskosten
3.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Ohra worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
802,22

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Ohra te betalen een bedrag van € 582,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de respectieve onderliggende premies, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende premies, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Ohra te betalen een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 802,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
type: JEC