In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) betaling van een bedrag van € 1.394,60 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst tussen VGZ en de gedaagde, waarbij VGZ stelt dat de gedaagde een achterstand heeft in de betaling van zorgpremies. De totale achterstand bedraagt € 1.523,25, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft aangegeven dat hij niet begrijpt waarom hij moet betalen, ondanks dat hij weet dat hij een achterstand heeft. VGZ heeft de vordering verder onderbouwd en het verweer van de gedaagde besproken. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd voor de hoofdsom en de gevorderde rente. De kantonrechter heeft ook de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van VGZ beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering op basis van de zorgverzekeringsovereenkomst terecht is. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2025.