ECLI:NL:RBLIM:2025:4223

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
11219804 \ CV EXPL 24-3607
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een bijzondere overeenkomst voor het verrichten van diensten

In deze zaak vordert de eiseres, een professional in de verkoop van non-food producten, hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 6.838,30, vermeerderd met rente en kosten. De eiseres heeft een overeenkomst gesloten met de gedaagden voor een 1 op 1 traject dat 130 dagen zou duren, inclusief cursussen, begeleiding en trainingen. De gedaagden hebben echter hun verplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst door de eiseres op 18 januari 2024. De eiseres heeft de gedaagden gesommeerd tot terugbetaling van € 6.050,00 en vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 677,50 en wettelijke handelsrente van € 110,80. De gedaagden hebben via hun gemachtigde laten weten geen verweer te voeren wegens gebrek aan financiële middelen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven en heeft de vordering van de eiseres toegewezen. De hoofdsom van € 6.050,00 en de wettelijke handelsrente zijn toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn begroot op € 1.157,20, die ook door de gedaagden moeten worden vergoed. De rechter heeft de veroordeling hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat elke gedaagde het volledige bedrag kan worden aangesproken voor betaling. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2025 door de kantonrechter E.V.L. Heuts.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11219804 \ CV EXPL 24-3607
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[eiseres] ,tevens h.o.d.n.
[handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: BvCM Collections B.V.,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[naam VOF] ,tevens h.o.d.n.
[handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. J. Beckers,
2.
[gedaagde sub 2] ,vennoot van gedaagde sub 1.,
wonende [adres 1]
[woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. J. Beckers,
3.
[gedaagde sub 3],
voorheen zonder bekende woon- en verblijfplaats in Nederland en daarbuiten,
thans wonende [adres 2] ,
[woonplaats 3] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 11 december 2024
- het herstelexploot van 21 maart 2025
- het tegen Ramakers verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert - samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 6.838,30, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
[eiseres] is een professional op het gebied van het verkopen van (non-food) producten. Zij is met [gedaagden] een overeenkomst aangegaan, waarbij zij bij [gedaagden] een 1 op 1 traject zou volgen voor het behalen van haar zakelijke doeleinden. Op basis van de overeenkomst zou [eiseres] gedurende 130 dagen een volledig traject ontvangen bestaande uit cursussen, begeleiding en trainingen. [gedaagden] zijn gedurende het traject geen enkele verplichting (volledig) nagekomen. Bij brief van 18 januari 2024 heeft [eiseres] de overeenkomst ontbonden en [gedaagden] gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag van € 6.050,00. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagden] aan haar een vergoeding van € 677,50 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. Daarnaast maakt zij aanspraak op betaling van de wettelijke handelsrente. [eiseres] berekent deze rente op € 110,80.
2.3.
[gedaagden] hebben via hun gemachtigde laten weten, dat zij wegens gebrek aan financiële ruimte, geen verweer zullen voeren.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Naar aanleiding van de rolbeslissing van 11 december 2024 heeft [eiseres] het gebrek in de dagvaarding hersteld.
3.2.
De kantonrechter stelt voorshands vast dat ten aanzien van de niet verschenen gedaagde partij sub 3 de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt tegen gedaagde partij sub 3 verstek verleend en wordt, nu gedaagde partij sub 1 en 2 in de procedure zijn verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Hoofdsom
3.3.
De vordering ten aanzien van de hoofdsom staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als niet betwist te worden toegewezen.
Rente
3.4.
Gelet op het onbetaald laten van de factuur en het uiteindelijk in verzuim raken van [gedaagden] , is ook de gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van rente op rente zal deze worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat zulks in afwijking van artikel 6:119a lid 3 BW is bedongen.
Conclusie
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- vervallen wettelijke handelsrente

6.050,00
110,80
+
Totaal
6.160,80
Buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 677,50 worden toegewezen.
Over de buitengerechtelijke incassokosten zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen in plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. De verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten is namelijk geen betalingsverbintenis in de zin van artikel 6:119a BW.
Proceskosten
3.7.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
159,20
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
339,00
(1 punt × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.157,20
3.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.9.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.160,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.050,00, met ingang van 18 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 677,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.157,20, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
type: JEC