ECLI:NL:RBLIM:2025:4131

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
10970646 \ CV EXPL 24-1191
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige eigen bijdrage door de Vereniging van Eigenaren tegen het kerkgenootschap

In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaren (VvE) betaling van achterstallige eigen bijdragen door het kerkgenootschap, dat als appartementseigenaar lid is van de VvE. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De VvE stelt dat het kerkgenootschap in de periode van januari 2016 tot en met december 2019 een te laag bedrag aan eigen bijdrage heeft betaald, wat heeft geleid tot een achterstand van € 12.735,36. Daarnaast heeft het kerkgenootschap over de periode januari 2021 tot en met februari 2024 een bedrag van € 2.130,35 aan eigen bijdrage niet betaald. De VvE vordert in totaal € 16.650,56, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het kerkgenootschap voert verweer en stelt dat de vordering gedeeltelijk is verjaard. Het betwist dat er op de algemene vergadering van 30 juni 2020 een afspraak is gemaakt over de terugbetaling van het bedrag van € 12.735,36. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot betaling van de eigen bijdrage over de periode januari 2016 tot en met juni 2018 is verjaard, maar dat de vordering over de periode januari 2021 tot en met februari 2024 nog niet is verjaard. De kantonrechter wijst de vordering van de VvE gedeeltelijk toe en veroordeelt het kerkgenootschap tot betaling van € 6.906,11, vermeerderd met wettelijke rente, en € 871,57 aan buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10970646 \ CV EXPL 24-1191
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de VvE,
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het kerkgenootschap,
gemachtigde: mr. J.P. van Mulken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het kerkgenootschap is eigenaar van de appartementsrechten [nummer 1] en [nummer 2] gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] . Deze appartementsrechten maken deel uit van een appartementencomplex ten behoeve waarvan de VvE is opgericht.
2.2.
Het kerkgenootschap is als appartementseigenaar lid van de VvE. Op grond van dit lidmaatschap is het kerkgenootschap een eigen bijdrage verschuldigd voor de gezamenlijke schulden en kosten.
2.3.
In de splitsingsakte staat opgenomen conform welk breukdeel de appartementseigenaar deze eigen bijdrage verschuldigd is. Voor appartementsrecht [nummer 1] ( [adres 1] ) is dit 227/3014 deel en voor appartementsrecht [nummer 2] ( [adres 2] ) is dit 77/3014 deel.
2.4.
In het in de splitsingsakte van toepassing verklaard zijnde Reglement van splitsing van eigendom 1973 (hierna: het splitsingsreglement) is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 18.
1. Van de gezamenlijke schulden en kosten genoemd in het vorige artikel …. wordt jaarlijks door de administrateur een begroting ontworpen en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd.
2. Met ingang van een nader in de akte te bepalen datum zal door de eigenaars ten behoeve van de vereniging bij wijze van voorschot-bijdragen maandelijks aan de administrateur worden overgemaakt een/twaalfde gedeelte van hun na te vermelden aanslag in het onder 1 bedoelde bedrag, …
(…)”
2.5.
Over de periode januari 2016 tot en met december 2019 heeft het kerkgenootschap door een foutief breukdeel € 265,32 per maand te weinig aan eigen bijdrage betaald. In totaal gaat het om een bedrag van € 12.735,36.
2.6.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van 30 juni 2020 is - voor zover van belang - daarover het volgende opgenomen:
“(…)
7. Financiële omissie appartementsindex [nummer 1] , [nummer 2] en A29
(…) De heer [naam 1] heeft eind 2004 zijn appartementsrecht gekocht van het RK Armbestuur. Door een omwisseling van de breukdelen bij een tweetal appartementen heeft de heer [naam 1] over de periode 1-1-2005 t/m 31-12-2019 in totaal € 38.235,10 te veel aan eigenaarsbijdrage betaald. Vreemd genoeg heeft het Armbestuur pas vanaf ca. 2016 conform het foutieve breukdeel betaald, waardoor het te weinig betaalde bedrag “slechts” € 12.735,36 bedraagt. Een en ander is verwoord in de memo inzake financiële omissies, welke op 15 mei jl. aan de eigenaren is verzonden. Hierop volgt een discussie over de mogelijke oorzaken van dit probleem en de toenmalige administrateur welke dit mogelijk heeft veroorzaakt. De heer [naam 2] meldt namens het Armbestuur dat zij niet verantwoordelijk zijn voor dit probleem en het te weinig betaalde bedrag niet zomaar gaan bijbetalen. Hij stelt voor dit te verhalen bij de toenmalige administrateur. Een van de eigenaren stelt voor om met terugbetaling te wachten totdat een en anders is uitgezocht en de voormalige administrateur aansprakelijk gesteld is. (…) De heer [naam 1] meldt dat hij het teveel betaalde graag spoedig terug ontvangt. De heer [naam 3] stelt hierop voor om datgene wat is gebeurd te corrigeren en uit te zoeken of de veroorzaker van deze financiële omissie aansprakelijk gesteld kan worden. Dit voorstel wordt met 18 stemmen vóór en 4 stemmen tegen aangenomen (B. 20). RVM zal het teveel betaalde aan de heer [naam 1] terugstorten (A20.01) en nagaan of en zo ja wie voor dit probleem aansprakelijk gesteld kan worden en indien mogelijk zorgdragen voor aansprakelijkheidsstelling. Tevens zal RVM zorgdragen voor een na-facturatie aan het RK Armbestuur (A.20.02).
(…)
Besluitenlijst
(…)
B. 20Het voorstel om de financiële omissie te corrigeren en uit te zoeken of de veroorzaker hiervan aansprakelijk gesteld kan worden, wordt met 18 stemmen vóór en 4 stemmen tegen aangenomen.
(…)
Actiepuntenlijst
A.20.01Het door de heer [naam 1] te veel betaalde bedrag over de periode 1-1-2005 t/m
31-12-2019 terugstorten.De heer [naam 4]
A.20.02Nagaan of en zo ja wie voor de financiële omissie aansprakelijk gesteld kan worden en indien mogelijk zorgdragen voor aansprakelijkheidsstelling.RVM
(…)”
2.7.
Over de periode januari 2021 tot en met februari 2024 heeft het kerkgenootschap een achterstand in de betaling van de eigen bijdrage laten ontstaan van € 2.130,35.

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert - samengevat - veroordeling van het kerkgenootschap tot betaling van € 16.650,56, bestaande uit de hoofdsom van € 14.865,71, de reeds verschenen wettelijke rente van € 661,17, de kosten van kadastrale recherche van € 6,05 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.117,63, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
3.2.
Aan deze vordering legt de VvE ten grondslag dat het kerkgenootschap als lid van de VvE verplicht is de eigen bijdrage te betalen. In de periode van januari 2016 tot en met december 2019 heeft het kerkgenootschap een te laag bedrag aan eigen bijdrage betaald, waardoor er een achterstand is ontstaan van € 12.735,36. De VvE stelt dat op de algemene vergadering van 30 juni 2020 is besproken dat het kerkgenootschap deze achterstand aan de VvE zou betalen. Daarnaast heeft het kerkgenootschap over de periode januari 2021 tot en met februari 2024 in totaal een bedrag van € 2.130,35 aan eigen bijdrage niet betaald. Over deze totale achterstand heeft de VvE het kerkgenootschap aangeschreven, maar betaling is uitgebleven, zodat het kerkgenootschap ook de buitengerechtelijke incassokosten en rente verschuldigd is.
3.3.
Het kerkgenootschap voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de VvE, dan wel tot afwijzing of matiging van de vorderingen van de VvE, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de VvE in de kosten van deze procedure.
3.4.
Het kerkgenootschap beroept zich op gedeeltelijke verjaring van de vordering. Het betwist dat op de vergadering de afspraak is gemaakt dat het het bedrag van € 12.735,36 zou terugbetalen. Er was alleen afgesproken om te proberen de aansprakelijke persoon te achterhalen. Verder stelt het kerkgenootschap zich op het standpunt dat het niet eerder dan door de e-mail van 12 juli 2023 van de (gemachtigde van de) VvE is geïnformeerd dat er een achterstand was en dat de VvE betaling van het kerkgenootschap verlangde. Eerdere berichten heeft het kerkgenootschap niet ontvangen, zodat de vordering van de eigen bijdrage over de periode van januari 2016 tot juli 2018 (totaal € 7.969,60) is verjaard. Verder betwist het kerkgenootschap de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente.
3.5.
De VvE heeft bij repliek de verjaring betwist en stelt dat de vordering van € 12.735,36 pas opeisbaar is geworden bij het nemen van het vergaderbesluit B. 20 op 30 juni 2020 (hierna: het vergaderbesluit). Op dat moment heeft de VvE besloten dat er een correctie toegepast zou worden, zodat het kerkgenootschap het te weinig betaalde moest voldoen. Nu het kerkgenootschap erkent het bericht van 12 juli 2023 te hebben ontvangen, heeft de VvE haar vordering tijdig gestuit. Subsidiair stelt de VvE dat de verjaring door het vergaderbesluit is gestuit, zodat ook hierdoor geen sprake is van verjaring van een deel van de vordering.
3.6.
Bij dupliek betwist het kerkgenootschap dat de vordering van de te weinig betaalde eigen bijdrage door het nemen van het vergaderbesluit pas opeisbaar is geworden. Dat de eigen bijdrage maandelijks is verschuldigd volgt uit de splitsingsakte. Hiervoor hoeft niet eerst een vergaderbesluit te worden genomen. Ook betwist het kerkgenootschap dat het vergaderbesluit de vordering van de VvE heeft gestuit.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring
De achterstand over de periode januari 2016 tot en met december 2019
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van het kerkgenootschap houdt in dat de vordering, voor zover deze ziet op de betaling van de eigen bijdrage over de periode januari 2016 tot en met juni 2018, is verjaard. Het kerkgenootschap stelt dat het pas op 12 juli 2023 door de (gemachtigde van de) VvE is ingelicht dat de VvE betaling verlangt van de achterstand in de eigen bijdrage. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.2.
Een vordering tot nakoming van een overeenkomst tot een geven of een doen (waarvan in dit geval sprake is) verjaart na verloop van vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden [1] . De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt [2] . Voor stuiting is vereist dat uit de mededeling aan de schuldenaar deze concreet had kunnen begrijpen voor welke vordering de schuldeiser zijn recht op nakoming voorbehield en waartegen de schuldenaar zich moest verweren [3] . Om haar werking te hebben is voor deze stuiting verder vereist dat deze mededeling die persoon moet hebben bereikt [4] . Door de stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen [5] .
4.3.
Niet in geschil is dat het kerkgenootschap maandelijks een twaalfde deel van de jaarbijdrage als voorschotbijdrage is verschuldigd. Zo blijkt uit artikel 18 van het splitsingsreglement [6] en de door de VvE overgelegde specificatie van de achterstanden [7] . Het kerkgenootschap erkent de verschuldigdheid van de maandelijkse voorschotbijdragen en betwist de specificatie niet. Doordat de eigen bijdrage maandelijks verschuldigd is, is deze per maand opeisbaar wanneer betaling ervan uitblijft. De stelling van de VvE dat de vordering pas opeisbaar is geworden bij het nemen van het vergaderbesluit op 30 juni 2020 kan de kantonrechter dan ook niet volgen.
4.4.
Uit de specificatie van de VvE [8] leidt de kantonrechter af dat de bijdrage telkens op de 1e van de betreffende maand moet zijn voldaan, zodat het nog verschuldigde bedrag vanaf de 2e van deze betreffende maand opeisbaar is. De kantonrechter stelt vast dat bij het instellen van de dagvaarding op 27 februari 2024 een groot deel van de vordering van de VvE verjaard was, tenzij de VvE haar vordering heeft gestuit.
Stuiting
4.5.
Het kerkgenootschap heeft bevestigd dat het het bericht van 12 juli 2023 heeft ontvangen en dat het dit heeft opgevat als een mededeling waarin de VvE betaling verlangt van de achterstand van € 12.735,36. Daarmee staat vast dat de VvE haar vordering in ieder geval op 12 juli 2023 heeft gestuit, waarna een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen.
4.6.
De VvE stelt zich op het standpunt dat zij haar vordering ook al eerder heeft gestuit door de memo van 15 mei 2020, het vergaderbesluit van 30 juni 2020 en door de notulen die in ieder geval op 25 juni 2021 aan het kerkgenootschap zijn gezonden. Deze stukken kunnen echter niet als een schriftelijke aanmaning of mededeling als onder r.o. 4.2. worden gezien. In de memo wordt alleen uitleg gegeven over hoe het bedrag aan achterstand is ontstaan. In het vergaderbesluit staat niet dat het kerkgenootschap het bedrag van € 12.735,36 aan de VvE moet betalen. Er staat alleen in dat uitgezocht gaat worden of de administrateur aansprakelijk gesteld kan worden. In de notulen staat alleen dat het kerkgenootschap € 12.735,36 te weinig heeft betaald, maar niet dat de VvE aanspraak maakt op betaling van dit bedrag. Uit de bewoordingen dat een na-facturatie zal worden gestuurd, valt dit niet op te maken. Bovendien is deze na-facturatie uitgebleven en betwist het kerkgenootschap dat het de notulen op 25 juni 2021 heeft ontvangen.
4.7.
Verder beroept de VvE zich op de aanmaningen van 26 januari 2022, 16 februari 2022, 19 april 2023 en 17 mei 2023 [9] . Hoewel hierin de VvE ondubbelzinnig aanspraak maakt op betaling van de achterstand, betwist het kerkgenootschap dat het deze berichten heeft ontvangen. Nu verder bewijs van verzending en ontvangst ontbreekt, kunnen deze berichten niet gelden als een stuitingshandeling.
4.8.
Daarmee staat vast dat het eerste door het kerkgenootschap ontvangen bericht dat de achterstand betaald moet worden, dat van 12 juli 2023 is. Met dit bericht heeft de VvE haar vordering ten aanzien van het kerkgenootschap gestuit. Op dat moment waren echter al vijf jaar of meer verstreken vanaf de opeisbaarheid van de achterstallige maandbedragen over de periode januari 2016 tot juli 2018. Dit betreft 30 maanden van elk € 265,32 en in totaal € 7.959,60. Dit deel van de vordering is verjaard en zal worden afgewezen. Het restant van (€ 12.735,36 - € 7.959,60 =) € 4.775,76 zal worden toegewezen.
De achterstand over de periode januari 2021 tot en met februari 2024
4.9.
Deze achterstand is niet verjaard, aangezien nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds de opeisbaarheid. Dit deel van de vordering is ook niet betwist, zodat het bedrag van € 2.130,35 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.10.
Het kerkgenootschap heeft erkend dat het een deel van de vordering dient te betalen, maar betaling van het door hem erkende gedeelte is uitgebleven. Vandaar dat de gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom wordt toegewezen, vanaf de dag van verzuim tot de dag van volledige voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
De VvE vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, waarbij voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten aansluiting zal worden gezocht bij de staffel zoals opgenomen in bedoeld Besluit. Het kerkgenootschap heeft niet betwist dat het vanaf de brief van 12 juli 2023 ervan op de hoogte is dat de VvE betaling verlangt van het te weinig betaalde bedrag. Partijen zijn het er ook over eens dat zij geprobeerd hebben om deze zaak in der minne te regelen. Daarmee is voldoende gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat volgens de staffel van het Besluit een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is over de toegewezen hoofdsom. Gelet daarop zal een bedrag van € 720,31 worden toegewezen. Het kerkgenootschap heeft niet betwist dat de VvE de omzetbelasting niet kan verrekenen, zodat ook de gevorderde omzetbelasting over de incassokosten ad € 151,26 toewijsbaar is.
Kosten kadastraal uittreksel
4.12.
De VvE vordert verder een vergoeding van € 6,05 aan kosten die zij heeft gemaakt voor het opvragen van een kadastraal uittreksel, waaruit blijkt dat het kerkgenootschap eigenaar is van het appartementsrecht [nummer 1] . De noodzaak voor het maken van die kosten door de gemachtigde van de VvE is niet gebleken. Voor toewijzing van deze vordering bestaat dan ook geen grond. De VvE heeft weliswaar aangevoerd dat zij de kosten ten behoeve van haar bewijslast heeft gemaakt, maar nu de VvE haar stelling dat het kerkgenootschap eigenaar is van het appartement pas hoeft te bewijzen wanneer dit door het kerkgenootschap in rechte wordt betwist, gaat de kantonrechter hieraan voorbij.
Proceskosten
4.13.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt het kerkgenootschap om aan de VvE te betalen een bedrag van € 6.906,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende termijnen tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt het kerkgenootschap om aan de VvE te betalen een bedrag van € 871,57 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
VC

Voetnoten

1.Artikel 3:307 lid 1 BW.
2.Artikel 3:317 lid 1 BW.
3.HR 8 oktober 2010, LJN BM9615.
4.Artikel 3:37 lid 3 BW.
5.Artikel 3:319 lid 1 en 2 BW.
6.Zie hierover onder 2.4.
7.Zie productie 4 bij de dagvaarding
8.Zie productie 4 bij de dagvaarding.
9.Zie productie 1 bij de conclusie van antwoord.