ECLI:NL:RBLIM:2025:4129

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
11213486 \ CV EXPL 24-3549
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake onjuiste betekening van dagvaarding en aansprakelijkheid voor schade aan camper

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure waarbij de gedaagde, [gedaagde, eiseres in verzet], in verzet is gekomen tegen een verstekvonnis dat tegen haar was gewezen. De oorspronkelijke eiser, [eiser, gedaagde in verzet], had [gedaagde, eiseres in verzet] aangesproken voor schade aan zijn camper, die hij in 2021 door haar had laten repareren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke dagvaarding niet correct was betekend, omdat deze per post was bezorgd aan een kantoor zonder brievenbus. Hierdoor is de gedaagde niet op de hoogte gesteld van de procedure, wat heeft geleid tot het verstekvonnis. De kantonrechter heeft het verzet gegrond verklaard en het verstekvonnis vernietigd. De vorderingen van [eiser, gedaagde in verzet] zijn afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de vordering was verjaard. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan [eiser, gedaagde in verzet], die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen en de gevolgen van onjuiste procedures.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11213486 \ CV EXPL 24-3549
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[eiser, gedaagde in verzet],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: [eiser, gedaagde in verzet] ,
gemachtigde: mr. J.J. Baltus,
tegen
[gedaagde, eiseres in verzet],
te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde partij,
eisende partij in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde, eiseres in verzet] ,
gemachtigden: mr. C.I.P.M. Kroon en mr. E.S. Groenveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 8 mei 2024 in de zaak met zaaknummer 11057646 CV EXPL 24-1976 (hierna: het verstekvonnis);
- het exploot van verzetdagvaarding van 3 juli 2024 met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord in verzet;
- de conclusie van repliek in verzet;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 25 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij [gedaagde, eiseres in verzet] spreekaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde, eiseres in verzet] heeft op 4 februari 2021 in opdracht van [eiser, gedaagde in verzet] – nadat [eiser, gedaagde in verzet] naar haar was doorverwezen door een monteur die aangaf dat hij de gloeibougies niet kon vervangen – reparatiewerkzaamheden aan de camper van [eiser, gedaagde in verzet] verricht. De reparatie betrof de motor van de camper waarvan de gloeibougies moesten worden vervangen. [gedaagde, eiseres in verzet] heeft de twee buitenste gloeibougies vervangen. [eiser, gedaagde in verzet] heeft hiervoor € 250,00 betaald. Op de factuur van [gedaagde, eiseres in verzet] is handmatig geschreven “de twee binnenste zijn niet vervangen”.
2.2.
Na de reparatie is [eiser, gedaagde in verzet] met de camper naar Velp gereden. Bij aankomst startte de motor van de camper niet meer. De camper is vervolgens naar autobedrijf [naam autobedrijf] in [vestigingsplaats 2] (hierna: [naam autobedrijf] ) gebracht.
2.3.
Op 8 februari 2021 heeft [eiser, gedaagde in verzet] telefonisch contact gehad met [gedaagde, eiseres in verzet] en aangegeven dat de camper niet meer startte. [eiser, gedaagde in verzet] verweet [gedaagde, eiseres in verzet] dat de door hem uitgevoerde werkzaamheden de oorzaak van de motorproblemen zouden zijn en vroeg € 100,00 van het door hem betaalde terug.
2.4.
[naam autobedrijf] heeft de camper gerepareerd en onder meer van een nieuwe motor voorzien. [eiser, gedaagde in verzet] heeft daarvoor € 10.670,73 inclusief btw betaald.
2.5.
Bij brief van 25 april 2021 heeft de gemachtigde van [eiser, gedaagde in verzet] [gedaagde, eiseres in verzet] aansprakelijk gesteld voor een deel van de door [eiser, gedaagde in verzet] geleden schade en [gedaagde, eiseres in verzet] verzocht om binnen uiterlijk zeven dagen schriftelijk te reageren.
2.6.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft [gedaagde, eiseres in verzet] [eiser, gedaagde in verzet] bericht zich niet aansprakelijk te achten voor de door [eiser, gedaagde in verzet] geleden schade.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde, eiseres in verzet] is in verzet gekomen van het tegen haar als gedaagde gewezen verstekvonnis, waarbij zij als gedaagde is veroordeeld tot – samengevat – betaling van een bedrag van € 10.725,98, vermeerderd met de wettelijke rente, en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde, eiseres in verzet] vordert in verzet dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verstekvonnis zal vernietigen en [gedaagde, eiseres in verzet] zal ontheffen van de veroordeling die bij dat verstekvonnis tegen haar is uitgesproken;
[eiser, gedaagde in verzet] in zijn oorspronkelijke vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans deze zal afwijzen;
[eiser, gedaagde in verzet] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdigheid verzet
4.1.
De kantonrechter overweegt ambtshalve dat [gedaagde, eiseres in verzet] ontvankelijk is in haar verzet. Zij heeft namelijk met de verzetdagvaarding van 3 juli 2024 tijdig verzet aangetekend tegen het verstekvonnis waarvan zij onweersproken heeft gesteld daarmee op 5 juni 2024 bekend te zijn geraakt. Hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de betekening van het exploot van dagvaarding van 10 april 2024 hoeft hiervoor niet te worden beoordeeld omdat een eventuele onjuiste betekening daarvan niet relevant is voor het antwoord op de vraag of [gedaagde, eiseres in verzet] tijdig verzet heeft aangetekend. De kantonrechter verwijst naar artikel 143 leden 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.2.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser, gedaagde in verzet] alsnog afwijzen en licht dat hieronder nader toe.
4.3.
[eiser, gedaagde in verzet] legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat de schade aan de motor van de camper is veroorzaakt doordat [gedaagde, eiseres in verzet] op een onjuiste en onoordeelkundige wijze geprobeerd heeft de gloeibougies te repareren of te vervangen – de gloeibougies zijn niet juist vervangen c.q. kapot gedraaid – en dat [gedaagde, eiseres in verzet] daarom aansprakelijk is voor (een groot deel van) de daardoor door [eiser, gedaagde in verzet] geleden schade. [gedaagde, eiseres in verzet] heeft onrechtmatig tegenover [eiser, gedaagde in verzet] gehandeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] tevens aan zijn vordering de stelling ten grondslag gelegd dat – naar de kantonrechter begrijpt – [gedaagde, eiseres in verzet] bij het vervangen van de gloeibougies het spruitstuk eruit heeft gehaald, dat niet goed heeft teruggezet, dat daardoor water in het motorblok is gekomen en schade is ontstaan aan de motor. Ook heeft [eiser, gedaagde in verzet] aan zijn vordering de stelling ten grondslag gelegd dat het op de weg van [gedaagde, eiseres in verzet] had gelegen om de camper naar een specialist te brengen die de binnenste gloeibougies wel kon vervangen.
4.4.
[gedaagde, eiseres in verzet] stelt zich onder meer op het standpunt dat de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] is verjaard en dat – mocht dat niet zo zijn – zij niet aansprakelijk is voor de door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde schade omdat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst of onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser, gedaagde in verzet] .
4.5.
Naar aanleiding van hetgeen [eiser, gedaagde in verzet] tijdens de mondelinge behandeling aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd (zie rov. 4.3), ziet de kantonrechter aanleiding om de rechtsgronden aan te vullen op grond van artikel 25 Rv en de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] ook te beoordelen op grondslag dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ofwel met andere woorden dat sprake is van een gebrek in het opgeleverde werk (artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
4.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de tussen hen gesloten overeenkomst kwalificeert als aanneming van werk. Dit betekent dat de bepalingen uit Boek 7 BW over aanneming van werk, waar [gedaagde, eiseres in verzet] zich op beroept, van toepassing zijn. Een van die bepalingen is artikel 7:761 lid 1 BW waarin staat dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. De termijn begint te lopen na de ontvangst door de aannemer van het protest van de opdrachtgever ter zake van een gebrek in het opgeleverde werk. Een na het protest uitgebrachte ingebrekestelling stuit de verjaringstermijn. Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7.
Vast staat dat [eiser, gedaagde in verzet] , althans zijn gemachtigde, bij brief van 25 april 2021 bij [gedaagde, eiseres in verzet] heeft geklaagd. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of [eiser, gedaagde in verzet] [gedaagde, eiseres in verzet] na 25 april 2021 vaker heeft aangeschreven. [eiser, gedaagde in verzet] stelt dat hij dat heeft gedaan, maar dat hij de brieven niet aangetekend heeft verstuurd. [gedaagde, eiseres in verzet] betwist dat: hij heeft nadien niets meer ontvangen van [eiser, gedaagde in verzet] . Gelet op deze betwisting had het op de weg van [eiser, gedaagde in verzet] gelegen om zijn stelling met stukken, bijvoorbeeld afschriften van de door of namens hem verstuurde brieven, te onderbouwen en dat heeft hij niet gedaan. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat de verjaringstermijn is gaan lopen op 26 april 2021. Conform artikel 7:761 lid 1 BW verjaart de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] op 26 april 2023. Aangezien de oorspronkelijke dagvaarding pas op 10 april 2024 aan [gedaagde, eiseres in verzet] is betekend, is de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] verjaard en moet deze alsnog worden afgewezen.
4.8.
Voor zover [eiser, gedaagde in verzet] heeft bedoeld om uitsluitend de grondslag onrechtmatige daad aan zijn vordering ten grondslag te leggen, overweegt de kantonrechter dat de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] ook op deze grond niet kan worden toegewezen. Er is niet komen vast te staan dat [gedaagde, eiseres in verzet] zich tegenover [eiser, gedaagde in verzet] onrechtmatig heeft gedragen en dat [eiser, gedaagde in verzet] daardoor schade heeft geleden. [gedaagde, eiseres in verzet] heeft dat namelijk voldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervangen van de twee buitenste gloeibougies niet tot de motorproblemen heeft geleid omdat voor het vernieuwen van de gloeibougies alleen de motorkap open is gemaakt en dat er water in de motor is gekomen doordat de pakking kapot was. Over de twee binnenste gloeibougies brengt [gedaagde, eiseres in verzet] naar voren dat die er niet uit konden worden gehaald omdat die al rond waren gedraaid. Daartegenover heeft [eiser, gedaagde in verzet] zijn stellingen alleen onderbouwd met de e-mail en werkplaatsfactuur van [naam autobedrijf] (bijlagen 2 en 3 bij oorspronkelijke dagvaarding), maar daaruit blijkt niet dat er een verband is tussen de werkzaamheden aan de gloeibougies en de schade aan de motor en ook niet om welke twee gloeibougies het gaat. Wel blijkt daaruit dat sprake is van waterschade aan de motor. Dat de motorproblemen zich voordeden een dikke week na de werkzaamheden door [gedaagde, eiseres in verzet] , is onvoldoende om een dergelijk verband aan te nemen.
Omdat [eiser, gedaagde in verzet] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, komt de kantonrechter reeds op die grond niet toe aan het bevelen van een deskundigenbericht – zoals door [eiser, gedaagde in verzet] gevraagd tijdens de mondelinge behandeling – of het geven van een bewijsopdracht aan [eiser, gedaagde in verzet] .
4.9.
Ook [eiser, gedaagde in verzet] ’ standpunt dat het aan [gedaagde, eiseres in verzet] was om de camper naar een specialist te brengen die de twee gloeibougies wel kon vervangen, kan niet tot iets leiden. [eiser, gedaagde in verzet] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde, eiseres in verzet] daartoe gehouden zou zijn. Voor zover [eiser, gedaagde in verzet] heeft bedoeld te stellen dat de reparatieopdracht aan [gedaagde, eiseres in verzet] een dergelijke actie zou omvatten, is een vordering op die grond verjaard (zie hiervoor onder 4.7). Om te oordelen dat [gedaagde, eiseres in verzet] onrechtmatig heeft gehandeld door de camper niet eigener beweging naar een specialist te brengen, heeft [eiser, gedaagde in verzet] te weinig gesteld.
4.10.
Aangezien de door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde schadevergoeding alsnog zal worden afgewezen, zullen ook de door hem gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente worden afgewezen.
4.11.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, behoort [gedaagde, eiseres in verzet] van de jegens haar bij het verstekvonnis uitgesproken veroordelingen te worden ontheven. Dit betekent dat het verzet gegrond zal worden verklaard en het door de kantonrechter tussen partijen gewezen verstekvonnis zal worden vernietigd. De vordering zal alsnog worden afgewezen met veroordeling van [eiser, gedaagde in verzet] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de verstek- en verzetprocedure inclusief de kosten van de verzetdagvaarding, omdat deze kosten geen gevolg zijn van het feit dat [gedaagde, eiseres in verzet] in eerste instantie niet is verschenen. De oorspronkelijke dagvaarding is namelijk niet correct betekend door het exploot per post te bezorgen aan het kantoor van [gedaagde, eiseres in verzet] omdat de deurwaarder aldaar geen brievenbus aantrof. Uit de in artikel 47 lid 1 Rv neergelegde trapsgewijze inrichting van de regeling van betekening moet worden afgeleid dat een betekening via een bezorging van een afschrift per post als laatste mogelijkheid moet worden aangemerkt, waaraan pas toepassing kan worden gegeven indien er geen andere mogelijkheden tot betekening (meer) zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat niet is gebleken dat niet kon worden betekend aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders van [gedaagde, eiseres in verzet] (artikel 50 Rv). De kosten aan de zijde van [gedaagde, eiseres in verzet] worden begroot op:
- kosten verzetdagvaarding
112,37
- salaris gemachtigde
1.218,00
(3 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.465,37
4.12.
De door [gedaagde, eiseres in verzet] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart het verzet van [gedaagde, eiseres in verzet] gegrond,
5.2.
vernietigt het door de kantonrechter op 8 mei 2024 onder zaaknummer 11057646 CV EXPL 24-1976 tussen [eiser, gedaagde in verzet] als eisende partij en [gedaagde, eiseres in verzet] als gedaagde partij gewezen verstekvonnis,
en
opnieuw rechtdoende:
5.3.
wijst de vorderingen van [eiser, gedaagde in verzet] af,
5.4.
veroordeelt [eiser, gedaagde in verzet] in de kosten van de verstek- en de verzetprocedure van € 1.465,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser, gedaagde in verzet] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [eiser, gedaagde in verzet] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.4. en 5.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
CL