Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025
in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
de Minister van Financiën, de minister
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
- is ontstaan na 31 december 2005 (onderdeel a);
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (onderdeel b); en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (onderdeel c).
“het voorgaande laat onverlet dat zich bijzondere situaties kunnen voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van een informele schuld en daarover gemaakte betalingsafspraken zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast, bijvoorbeeld in het geval dat aan het bestaan van een informele schuld gelet op andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen.”De minister heeft in het verweerschrift overwogen dat hoewel er diverse stukken door eiseres zijn overlegd, het geen (authentieke) stukken zijn, conform de gestelde voorwaarden van de Wht. Verder meer heeft eiseres geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij de geleende gelden heeft ontvangen, aldus de minister. Resumerend bieden de overgelegde stukken volgens de minister onvoldoende waarborgen
over de oorsprong en het bestaan van de informele schuld. De rechtbank kan déze motivering zonder nadere toelichting, die ook na de zitting nog ontbreekt, niet volgen. Eiseres heeft een kopie van de geldleningsovereenkomst overgelegd, waarin onder meer is opgenomen dat zij iedere maand minimaal 300 euro moet betalen en dat de eerste termijn op 1 november 2017 betaald moest zijn. De vordering is volgens deze overeenkomst opeisbaar zodra de debiteur nalatig is in een van de verplichtingen uit de overeenkomst. Ook staat hierin dat er een derde bij wordt betrokken als er 2 termijnen worden gemist. Vervolgens zit er in het dossier een incassobrief van 15 december 2017 waarin Incasso Result BV de vordering namens [naam] opeist. Ook zit er een staatje in het dossier van Incasso Result BV waaruit volgt dat eiseres (naast andere kleinere bedragen op andere data) op 3 juni 2021 € 15.450,00 op de vordering heeft afgelost. De enkele stelling van de minister dat de overgelegde stukken onvoldoende waarborgen bieden over
de oorsprongen
het bestaanvan de informele schuld, acht de rechtbank dan onvoldoende om het bestreden besluit [2] te kunnen dragen. Ook zonder het overleggen van stukken waaruit blijkt dat eiseres de geleende gelden daadwerkelijk heeft ontvangen, ziet de rechtbank in hetgeen wel is overgelegd namelijk geen reden om aan het bestaan van de schuld te twijfelen. En het belang om daarnaast ook nog de oorsprong van de schuld te achterhalen, ziet de rechtbank niet (anders dan voor de vraag of het een formele of informele schuld is). Dit maakt de motivering van het bestreden besluit dus gebrekkig. Deze constatering leidt echter niet ook tot het oordeel dat het beroep gegrond is.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.