ECLI:NL:RBLIM:2025:3883

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11623238 CV EXPL 25-1599
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over min-uren en loonbetaling in arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Stichting MeanderGroep Zuid-Limburg. De werknemer vorderde betaling van ingehouden min-uren op haar loon, die door de werkgever ten onrechte in mindering waren gebracht. De arbeidsovereenkomst van de werknemer was een leer-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de werknemer gemiddeld 28 uur per week zou werken. Gedurende haar dienstverband zijn er min-uren ontstaan, die de werkgever in mindering heeft gebracht op het loon van oktober en november 2024. De werknemer stelde dat deze min-uren niet voor haar rekening en risico moesten komen, en vorderde een bedrag van € 4.036,60 bruto aan ingehouden min-uren, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat de min-uren voor rekening van de werknemer komen. De werkgever had geen bewijs geleverd dat de werknemer deugdelijk was geïnstrueerd over de inroostering en de verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ten onrechte de min-uren in mindering had gebracht op het loon en heeft de vordering van de werknemer toegewezen. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsook tot het verstrekken van deugdelijke loonstroken. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11623238 \ CV EXPL 25-1599
Vonnis in kort geding van 24 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling,
tegen
STICHTING MEANDERGROEP ZUID-LIMBURG,
gevestigd te Landgraaf,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Meander,
gemachtigde: mr. K. Friederichs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
- de door [eiseres] in het geding gebrachte aanvullende productie 8
- de op voorhand door Meander in het geding gebrachte producties 1 tot en met 3
- de mondelinge behandeling van 10 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van Meander.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is met ingang van 1 februari 2024 in dienst getreden bij Meander op basis van een leer-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (voor de duur van twaalf maanden) in de functie van Leerling Verpleegkundige MBO met een arbeidsduur van 28 uur gemiddeld per week (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg van toepassing. Artikel 3.6 van de Cao luidt (productie 7 bij dagvaarding):
1. Er is sprake van een of meerdere min-uren als je in een bepaalde week minder werkt, dan je in je arbeidsovereenkomst hebt afgesproken.
Er kunnen verschillende redenen zijn om minder uren te werken dan je hebt afgesproken in je arbeidsovereenkomst. De volgende redenen komen het meest voor:
a. je verzoekt je werkgever zelf om in een bepaald tijdvak minder uren te werken of ingeroosterd te worden, dan je hebt afgesproken in je arbeidsovereenkomst. In dat geval geldt dat:
- je dan gelijktijdig afspreekt op welk moment in het kalenderjaar of kwartaal (afhankelijk van je keuze in artikel 3.1) je beschikbaar bent om deze uren te werken of ingeroosterd te worden. Je werkgever stelt je daartoe ook in staat.
- Mocht het niet lukken de uren in het kalenderjaar/kwartaal (afhankelijk van je keuze in artikel 3.1) in te halen, dan moeten de min-uren, die op jouw verzoek van zijn ontstaan, in het daaropvolgende kalenderjaar/kwartaal worden ingehaald.
b. Je werkgever verzoekt je om in een bepaalde periode minder uren te werken en/of roostert je na overleg minder in, dan je hebt afgesproken in je arbeidsovereenkomst. In dat geval geldt dat:
- je werkgever dan verantwoordelijk is, om ervoor te zorgen dat je binnen het kalenderjaar/kwartaal (afhankelijk van je keuze in artikel 3.1) de uren kunt werken die je hebt afgesproken.
- Als je werkgever je daartoe niet in staat stelt, vervallen de min-uren aan het eind van het kalenderjaar/kwartaal (afhankelijk van je keuze in artikel 3.1).
c. Als je niet kunt werken, omdat de cliënt niet aanwezig is, is je werkgever ervoor verantwoordelijk om je vervangend werk aan te bieden. Lukt dat niet, dan gelden de niet gewerkte uren als werkuren. Het is je werkgever niet toegestaan om min-uren te schrijven als gevolg van het feit dat een cliënt niet aanwezig is. Een zogenaamde ‘no-show’ is voor rekening en risico van je werkgever.
2. Alleen op jouw verzoek kunnen je min-uren worden verrekend met je vakantie-uren.
2.3.
Op 23 juli 2024 zijn partijen een wijziging op de leer-arbeidsovereenkomst overeengekomen, inhoudende dat de arbeidsduur met ingang van 1 juni 2024 24 uur gemiddeld per week bedraagt met een bijpassend loon van € 1.796,98 bruto per maand (productie 2 dagvaarding).
2.4.
De arbeidsovereenkomst is voortijdig beëindigd.
2.5.
Gedurende het dienstverband zijn min-uren ontstaan. Meander heeft het merendeel van deze min-uren in mindering gebracht op het loon van oktober en november 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Meander tot:
  • betaling van € 4.036,60 bruto aan ingehouden min-uren, vermeerderd met de wettelijke rente,
  • betaling van € 2.018,30 aan (maximale) wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, vermeerderd met de wettelijke rente,
  • het verstrekken van (herstel)loonstroken dan wel een duidelijke specificatie,
  • betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
Meander voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiseres] en de aard van de hoofdvordering die strekt tot betaling van loon, een onmiddellijke voorziening bij voorraad geboden is.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. De kantonrechter dient daarbij uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.3.
Vaststaat dat [eiseres] gedurende haar dienstverband 169,71 min-uren heeft opgebouwd. Op 2 april 2024 - twee maanden na indiensttreding - is (door de administratie van het cluster V&V van Meander) geconstateerd dat [eiseres] al meer dan 100 min-uren had opgebouwd (zie emailbericht van 2 april 2024, productie 1 zijdens Meander). Vervolgens is getracht deze min-uren weg te werken, hetgeen niet gelukt is. Op 4 december 2024 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarna Meander bij e-mailbericht van 9 december 2024 te kennen heeft gegeven 55,34 min-uren alsnog te zullen uitbetalen en het restant van 114,37 voor rekening van [eiseres] te laten blijven (productie 5 dagvaarding).
4.4.
Partijen twisten over de vraag - en om dat punt scharniert de vordering - voor wiens rekening en risico de min-uren komen, die van Meander, als werkgever, of die van [eiseres] , als werknemer? Daarbij is van belang dat partijen het evenmin eens zijn over de vraag hoe de inroostering van werknemers, onder wie [eiseres] , bij Meander in de praktijk überhaupt concreet gestalte krijgt. Meander heeft daartoe gesteld dat de medewerkers bij de roosteraar hun voorkeursvrije dag dienen door te geven, alsmede een voorkeur voor welk weekend zij willen werken. Op basis van die voorkeuren en andere zaken, waaronder lesdagen/studiedagen, wordt een basisrooster gemaakt. Doorgaans staat de werknemer dan voor drie diensten ingeroosterd. Daarnaast dient de werknemer zich via ONS, het plan- en roostersysteem van Meander, aan te melden voor nog openstaande / beschikbare diensten. Meander stelt dat [eiseres] niets heeft gedaan met de berichten in ONS over de nog beschikbare diensten. [eiseres] heeft daartegenover aangevoerd dat zij haar voorkeursvrije dag, studiedagen alsmede haar voorkeur voor welke weekenden zij wil werken aan de roosteraar heeft doorgegeven en zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor inroostering (en tot meer was zij niet gehouden). Op de meeste openstaande diensten in ONS kon zij zich niet inschrijven, omdat zij dan al voor een dienst was ingeroosterd. Verder hebben partijen de discussie gevoerd over de vraag of [eiseres] dan wel Meander zich wel voldoende heeft ingespannen om de ontstane achterstand na 2 april 2024 weer in te lopen. In dat kader hebben zij ieder hun eigen visie ontvouwd op artikel 3.6 van de Cao.
4.5.
Partijen zijn het dus over veel aspecten in deze zaak niet eens, en de onder artikel 3.6 van de Cao omschreven gevallen lijken zich, omdat het feitencomplex daaromtrent in dit kort geding niet voldoende is uitgekristalliseerd, voorshands geen van alle eenduidig voor te doen, maar hoe dat ook zij, kennelijk - en niet onbegrijpelijk - heeft Meander zich wel gehouden geacht [eiseres] te
instruerenomtrent de wijze waarop bij de inroostering tewerk moet worden gegaan, nu Meander ter zitting heeft gesteld - zij het te elfder ure - dat [eiseres] bij aanvang van de arbeidsrelatie een document ter hand is gesteld waarin de wijze van inroosteren wordt uitgelegd en wat de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer bij dat inroosteren is, en [eiseres] bovendien bij e-mail is uitgenodigd voor een cursus/training ter instructie van een en ander, welke cursus [eiseres] echter niet gevolgd zou hebben. [eiseres] heeft beide stellingen op haar beurt bestreden. [eiseres] betwist een uitnodiging te hebben ontvangen voor een training over het inroosteren via het ONS plan- en roostersysteem.
4.6.
De vraag of [eiseres] deugdelijk is geïnstrueerd is relevant voor het verweer van Meander, want het illustreert haar standpunt dat de min-uren voor rekening van [eiseres] komen. Mocht [eiseres] inderdaad zijn geïnstrueerd zoals Meander aanvoert - of mocht Meander daartoe de van haar gevergde inspanning hebben geleverd - dan lijkt het doek voor de vordering van [eiseres] te vallen. Maar het verweer moet worden verworpen, omdat het
- in essentie: bij gebrek aan onderbouwing - niet aannemelijk is gemaakt. Er zijn door Meander op dit punt geen stukken in het geding gebracht (de beweerdelijk overhandigde documenten over de wijze van inroosteren noch de uitnodigingsmail voor de training) en [eiseres] bestrijdt enige instructie te hebben ontvangen. [eiseres] stelt dat Meander haar aan haar lot heeft overgelaten.
4.7.
Nu niet aannemelijk is geworden dat de min-uren voor rekening en risico van [eiseres] dienen te komen, brengt het vorenstaande met zich dat Meander ten onrechte de min-uren in mindering heeft gebracht op het loon van oktober en november 2024. Meander heeft niet weersproken dat de 55,34 min-uren die door Meander zijn toegezegd en alsnog zouden worden uitbetaald een waarde vertegenwoordigen van het netto equivalent van
€ 1.316,28 bruto en de resterende 114,37 min-uren een waarde vertegenwoordigen van het netto equivalent van € 2.720,32 bruto. Nu Meander geen loonstrook / specificatie heeft overgelegd van haar betaling van € 789,43 netto d.d. 25 februari 2025 kan niet nagegaan worden of dit betrekking heeft op de toegezegde 55,34 min-uren die alsnog betaald zouden worden. Voorts heeft Meander ook niet gereageerd op het standpunt van [eiseres] dat een inhouding van bijna 50% aan de hoge kant is. Voor zover het door Meander betaalde bedrag van € 789,43 netto betrekking heeft op de door haar toegezegde 55,34 min-uren gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen dit bedrag in mindering doen strekken op het hierna toe te wijzen bedrag. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde bedrag van
€ 4.036,60 bruto aan ingehouden min-uren zal worden toegewezen.
4.8.
Nu betaling van voormeld loonbedrag niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt [eiseres] op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal - tot de gevraagde en gevorderde 50% - worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen.
4.9.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.10.
De gevorderde afgifte van (herstel)loonstroken dan wel een specificatie van de - hierna in het dictum toe te wijzen - loonbedragen leent zich eveneens voor toewijzing.
4.11.
Meander wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Meander niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.039,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Meander om tegen bewijs van kwijting binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen:
  • € 4.036,60 bruto aan ingehouden min-uren, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
  • € 2.018,30 bruto aan (maximale) wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Meander om aan [eiseres] te verstrekken deugdelijke (herstel)loonstroken dan wel een specificatie van de - hiervoor onder 5.1. weergegeven - te betalen loonbedragen,
5.3.
veroordeelt Meander in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025.
CJ