In deze zaak vorderden de stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en de stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) betaling van achterstallige pensioenpremies van een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. De vordering was gebaseerd op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst (CAO SGB). De gedaagde had een achterstand in de premiebetalingen laten ontstaan, wat leidde tot een vordering van in totaal € 6.667,70, vermeerderd met rente en kosten. De procedure verliep zonder verweer van de gedaagde, die na ambtshalve verkregen uitstel niet meer had gereageerd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eisers als niet weersproken moest worden toegewezen. De wettelijke handelsrente werd afgewezen, maar de wettelijke rente werd toegewezen over de hoofdsom vanaf het moment dat de gedaagde in verzuim was geraakt. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat deze in overeenstemming waren met de redelijke kosten zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.