ECLI:NL:RBLIM:2025:3591
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende goede trouw en niet-nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2025, waarbij verzoekster werd bijgestaan door een vertegenwoordiger van het Leger des Heils en twee schuldhulpverleners van de gemeente Weert. De rechtbank heeft op 8 april 2025 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet. Bij de beoordeling van de goede trouw van de schuldenaar heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank merkte op dat verzoekster tientallen schulden had bij verschillende schuldeisers, maar geen toelichting kon geven die haar goede trouw kon onderbouwen. Bovendien bleek uit haar uitgavenpatroon dat zij consumptieve uitgaven deed terwijl zij al in financiële problemen verkeerde.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Verzoekster was parttime in dienst, maar heeft niet geprobeerd haar uren uit te breiden, ondanks dat er geen medische beperkingen waren. Ook haar bestedingspatroon was niet in lijn met iemand met problematische schulden. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor het oplossen van haar schulden en dat haar psychosociale problematiek niet beheersbaar was zonder een verklaring van een hulpverlener. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.