ECLI:NL:RBLIM:2025:3591

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/03/336691 / FT RK 24/552
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende goede trouw en niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2025, waarbij verzoekster werd bijgestaan door een vertegenwoordiger van het Leger des Heils en twee schuldhulpverleners van de gemeente Weert. De rechtbank heeft op 8 april 2025 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet. Bij de beoordeling van de goede trouw van de schuldenaar heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank merkte op dat verzoekster tientallen schulden had bij verschillende schuldeisers, maar geen toelichting kon geven die haar goede trouw kon onderbouwen. Bovendien bleek uit haar uitgavenpatroon dat zij consumptieve uitgaven deed terwijl zij al in financiële problemen verkeerde.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Verzoekster was parttime in dienst, maar heeft niet geprobeerd haar uren uit te breiden, ondanks dat er geen medische beperkingen waren. Ook haar bestedingspatroon was niet in lijn met iemand met problematische schulden. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor het oplossen van haar schulden en dat haar psychosociale problematiek niet beheersbaar was zonder een verklaring van een hulpverlener. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/336691 / FT RK 24/552
datum vonnis: 8 april 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] aan het adres [adres] ,
hierna: verzoekster.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 21 november 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Daarbij zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door mevr. [naam] vanuit het Leger des Heils;
- mevr. [naam schuldhulpverlener 1] en mevr. [naam schuldhulpverlener 2] , schuldhulpverleners (gemeente
Weert).
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Faillissementswet (‘Fw’).
2.2.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw is geweest als bedoeld in de wet (artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.4.
Uit het schuldenoverzicht zoals dat bij het verzoek is gevoegd, blijkt dat sprake is van tientallen schulden bij verschillende schuldeisers die zijn ontstaan in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van dit verzoek. Verzoekster heeft evenwel ten aanzien van niet één van die schulden een toelichting gegeven op grond waarvan de rechtbank zou kunnen concluderen dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest. Het heeft er al met al de schijn van dat verzoekster zich er niet dan wel onvoldoende bewust van is dat het - zoals reeds opgemerkt - op haar weg ligt is om die goede trouw aannemelijk te maken. Bovendien heeft ten aanzien van een aantal schulden (zoals A-Meubel, Weight Watchers, Anytime fitness, Albert Heijn) te gelden dat het doen van dit soort consumptieve uitgaven in de wetenschap dat er gezien de reeds bestaande schulden waarschijnlijk niet voor betaald kan worden, reeds om die reden als niet te goeder trouw worden aangemerkt.
2.5.
Het verzoek moet voorts worden afgewezen omdat verzoekster er niet in is geslaagd om, zoals artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw eist, voldoende aannemelijk te maken dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ook hierbij is het aan de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
2.6.
Uit de stukken blijkt dat verzoekster voor bepaalde tijd (tot 1 november 2024) krachtens arbeidsovereenkomst parttime (65,79%) in dienst is geweest van Sodexo BV (volgens de loonstroken was datum indiensttreding 1 augustus 2023). Zoals ter zitting reeds is besproken, wordt van een schuldenaar in een schuldsaneringstraject (in het kader van genoemd artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw) verwacht dat hij/zij 36 uur per week werkt teneinde zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster heeft geprobeerd dit aantal uren uit te breiden terwijl uit het medisch advies van 2 april 2024 volgt dat er geen medische urenbeperking gold. Inmiddels is verzoekster ziek uit dienst gegaan bij voornoemde werkgever en is haar ZW-uitkering gebaseerd op het parttime salaris.
2.7.
Voorts merkt de rechtbank op dat het (zeer ruime) bestedingspatroon van verzoekster niet past bij iemand met problematische schulden. Uit de overgelegde bankafschriften van de drie maanden voorafgaand aan het verzoek blijkt van frequente uitgaven voor winkelen, uiteten/takeaway, bestellingen op internet, loterijen en aflossingen van schulden aan familieleden. Er is ook niet gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het minnelijk traject, alhoewel dat volgens de schuldhulpverlener wel afgesproken zou zijn. Verzoekster heeft aldus onvoldoende blijk gegeven van besef van verantwoordelijkheid voor het oplossen van haar schulden.
2.8.
Ten slotte wordt - nog steeds in het kader van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw -
ingeval van psychosociale problematiek, waar blijkens het dossier in casu sprake van is, een verzoeker in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
2.9.
De beheersbaarheid van die problemen dient, ingevolge art. 7.3.3 van de “Bijlage III: landelijke uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie Vanwege het ontbreken van een verklaring van de psycholoog of hulpverlenende instantie inhoudende dat de psychische problematiek momenteel beheersbaar is, is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voldoende bestendig is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Gelet op de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt dient verzoeker aan de stabilisatie van haar situatie te werken.
2.10.
Op grond van bovenstaande overwegingen dient het verzoek te worden afgewezen. De beantwoording van de vraag of in het minnelijk traject al dan niet ten onrechte geen aanbod aan de schuldeisers is gedaan, kan en zal daarom in het midden worden gelaten.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2025 in aanwezigheid van mr. R.H. Kessels, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.