In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 9 april 2025 een vonnis gewezen in een geschil tussen de stichting Zuyd Hogeschool en een gedaagde partij. De procedure is gestart door Zuyd Hogeschool, die zich heeft laten vertegenwoordigen door Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders. De gedaagde partij heeft in persoon geprocedeerd. De procedure is voortgekomen uit een tussenvonnis van 4 december 2024, waarin de kantonrechter Zuyd Hogeschool de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden van Zuyd Hogeschool. In de akte van 8 januari 2025 heeft Zuyd Hogeschool gesteld dat zij alleen wettelijke incassokosten in rekening heeft gebracht, maar de kantonrechter oordeelt dat de bepalingen in de algemene voorwaarden de mogelijkheid bieden om meer kosten in rekening te brengen dan wettelijk is toegestaan, wat het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen kan verstoren. Daarom heeft de kantonrechter artikel 5.3 lid 1 van de algemene voorwaarden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op incassokosten, en zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Uiteindelijk is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.941,05 aan Zuyd Hogeschool, vermeerderd met wettelijke rente, en is de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.