ECLI:NL:RBLIM:2025:3375

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
ROE 25/516
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een woning wegens drugshandel

Op 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam], verzoeker, en de Burgemeester van de gemeente Leudal, verweerder, inzake een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om zijn woning te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in zijn woning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er voldoende bewijs was van een handelshoeveelheid drugs, wat de sluiting van de woning rechtvaardigde. Verzoeker had niet voldoende onderbouwd dat het om een eenmalig incident ging en zijn persoonlijke omstandigheden werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de sluiting onterecht te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen de noodzaak van sluiting. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/516

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Neer, verzoeker,

(gemachtigde: mr. B.M.A. Jegers),
en

de Burgemeester van de gemeente Leudal, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Thomas en mr. V.M.A. Routheut).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 februari 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de (huur)woning (de woning) van verzoeker op 28 februari 2025 te sluiten en voor de duur van zes maanden gesloten te houden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft verweerder voorafgaand aan de zitting gevraagd of hij bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op de voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. Verweerder heeft daarmee ingestemd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 april 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
2.1.
Het oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Als verzoekers het niet eens zijn met de beslissing op het bezwaar (die door verweerder nu nog moet worden genomen), kunnen verzoekers daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure dus anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
3. De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Verzoeker woont in het door hem gehuurde pand.
3.1.
De politie heeft in de woning van verzoeker 32 gram cocaïne, 29 gram MDMA,
16 gram hasjiesj en 579 gram hennep aangetroffen. Daarnaast heeft de politie (ongebruikte) gripzakjes en ponypacks, een kleine weegschaal en contant geld in kleine coupures aangetroffen. In de woning werd -tot slot- een persoon aangetroffen, die verklaarde dat hij daar aanwezig was om (soft)drugs te kopen en waarbij 30 gram hennep werd aangetroffen.
3.2.
Bij brief van 22 januari 2025 heeft verweerder verzoeker naar aanleiding van het onder 3.1 genoemde in kennis gesteld van het voornemen om de woning te sluiten. Verzoeker heeft vervolgens zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Verweerder heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken, zodat verweerder het besluit tot sluiting van de woning heeft genomen. Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
4. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is sprake van een spoedeisend belang?
5. De door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of er in dit geval sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker woont in het pand en heeft geen alternatieve woonruimte voorhanden.
Is verweerder bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7. In de woning van verzoeker is aangetroffen 32 gram cocaïne, 29 gram MDMA,
16 gram hasjiesj, 579 gram hennep, (ongebruikte) gripzakjes en ponypacks, een kleine weegschaal en contant geld in kleine coupures. Dat betreft een handelshoeveelheid drugs en diverse attributen die volgens vaste Afdelingsrechtspraak [1] duiden op handel. Gelet daarop is verweerder bevoegd de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft de sluitingsbevoegdheid van verweerder ook niet betwist.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning. Er was namelijk slechts sprake van een éénmalig incident, waarbij twee bekenden -die beiden bij verzoeker op bezoek waren- klaarblijkelijk hadden afgesproken verdovende middelen te (ver)kopen. De verdovende middelen en bijbehorende attributen waren door de verkopende partij meegenomen naar de woning van verzoeker, terwijl verzoeker daarvan vooraf niet op de hoogte was. Een bevestiging hiervan is gelegen in het feit dat de politie alle verdovende middelen en attributen heeft aangetroffen in de woonkamer. Volgens verzoeker kan dan ook niet worden gesteld dat er (in de regel) sprake is van drugshandel vanuit de woning. Van loop naar de woning en daarmee verband houdende overlast voor de buurt is ook geen sprake geweest, zodat een verstoring van de openbare orde en herstel daarvan ook niet aan de orde en niet noodzakelijk is. Verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. In de woning van verzoeker heeft de politie een handelshoeveelheid van 32 gram cocaïne, 29 gram MDMA, 16 gram hasjiesj en 579 gram hennep aangetroffen, zodat wordt aangenomen dat de woning van verzoeker een rol vervult binnen de keten van drugshandel en sprake is van een noodzaak tot sluiting. De stelling van verzoeker, dat slechts sprake was van een eenmalig incident, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verzoeker heeft die stelling namelijk niet (voldoende) onderbouwd, (met name) omdat er in de woonkamer van de woning diverse softdrugs werden aangetroffen, maar ook harddrugs en diverse daarbij behorende attributen (waaronder een bol cocaïne ín de onderbroek van verzoeker). De koper heeft verklaard dat hij zich in de woning bevond om “enkel” softdrugs te kopen.
Is sluiting van de woning evenredig?
10. Verzoeker voert aan dat sluiting van het pand niet evenredig is. Verzoeker heeft namelijk (nog) geen alternatieve woonruimte gevonden en verwacht dit ook niet te zullen vinden. Het aanbod is namelijk zeer beperkt, doordat hij voor sociale huurwoningen niet meer in aanmerking komt en onvoldoende inkomsten heeft voor huurwoningen in de vrije sector. Daarnaast is verzoeker onder behandeling van De Rooyse Wissel wegens (onder meer) depressiviteits- en PTSS-gerelateerde klachten. Verzoeker heeft de aanstaande woningsluiting met zijn behandelaren besproken en zij hebben (mondeling) aan verzoeker meegedeeld dat zij een gedwongen verhuizing niet wenselijk vinden. Verzoeker is dan ook van mening dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, zodat hij vanuit zijn thuissituatie in alle rust kan werken aan zijn herstel en problematiek.
11. Als de sluiting noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting zijn onder andere de verwijtbaarheid en de eventuele bijzondere binding met het pand van belang. [3]
12. De voorzieningenrechter vindt de woningsluiting niet onevenredig en overweegt in dat verband als volgt. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. [4] Daarvan is in dit geval echter geen sprake. De verdovende middelen en attributen werden immers in de woonkamer (op de eettafel, salontafel en dressoir) aangetroffen en ín de onderbroek van verzoeker. Verzoeker heeft ook meermaals verklaard dat hij daarvan op de hoogte was.
13. Ook de door verzoeker aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Verzoeker heeft namelijk wel gesteld, maar niet onderbouwd dat het voor hem (financieel) niet mogelijk is om alternatieve woonruimte te vinden. Wel heeft verzoeker medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat hij medische klachten heeft, zoals een posttraumatische stressstoornis, een persisterende depressieve stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Verzoeker heeft echter ook gesteld dat deze medische klachten tot gevolg hebben dat een woningsluiting onwenselijk is, maar dit blijkt niet uit de door verzoeker overgelegde medische gegevens en is dus niet onderbouwd. Van een bijzondere binding aan de woning is dus niet gebleken. Het ligt wel op verzoekers weg om dit te onderbouwen en de voorzieningenrechter geeft verzoeker (en zijn gemachtigde) dan ook in overweging dit in de bezwaarprocedure alsnog (nader) te doen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verweerder de woning in afwachting van de beslissing op bezwaar niet (meer) open hoeft te houden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 april 2025.
Griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.