5.1.Het verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf
5.1.1.De moeder heeft allereerst verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen. Zo’n verzoek betreft een geschil over het gezamenlijk gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank kan een regeling in het belang van het kind vaststellen. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.1.2.De rechtbank zal het hoofdverblijf van [minderjarige] vaststellen bij de moeder. De rechtbank is zich er van bewust dat dit een vergaande beslissing is, die grote gevolgen heeft voor [minderjarige] . De rechtbank is echter van oordeel dat een voortduring van de huidige situatie, namelijk van het verblijf van [minderjarige] bij de vader, zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De huidige situatie moet zo spoedig mogelijk is worden beëindigd. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
5.1.3.De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij voor de relatiebreuk zo goed als alleen voor [minderjarige] heeft gezorgd en dat [minderjarige] een moederskindje was en dat zij zich door haar moeder geliefd voelde. Na de beëindiging van de relatie tussen de ouders in de zomer van 2022 verbleef [minderjarige] in eerste instantie vooral bij de moeder en was er regelmatig contact met de vader met medewerking van de moeder. De moeder heeft onbetwist gesteld dat haar de vader haar na de relatiebreuk eerst wilde laten zien dat hij ‘veranderd’ was. Toen de vader besefte dat de moeder niet terug kwam en zij de relatie niet wilde herstellen, is de houding van de vader veranderd. Onbetwist is gesteld dat [minderjarige] vanaf datzelfde moment is gaan veranderen en dat zij heel achterdochtig naar de moeder is geworden. In september 2022 heeft zich een incident tussen de ouders voorgedaan in het bijzijn van [minderjarige] , nadat de vader naar de moeder was gekomen omdat [minderjarige] hem een filmpje had gestuurd en om hulp had gevraagd. De vader heeft [minderjarige] toen bij de moeder weggehaald. Dat is gepaard gegaan met een handgemeen. Sindsdien heeft [minderjarige] geen contact meer gehad met de moeder. De moeder heeft in november 2022 de onderhavige procedure gestart. Zij verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen, omdat zij zich grote zorgen maakt over [minderjarige] . De moeder wil dat [minderjarige] evenveel tijd bij beide ouders doorbrengt.
5.1.4.Sinds de start van de procedure, heeft de rechtbank op allerlei manieren geprobeerd het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. Zo is bij beschikking van
1 november 2023 aan de raad verzocht (met spoed) onderzoek te doen naar het hoofdverblijf van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Aanleiding voor dat onderzoek was de procedure voorlopige voorzieningen (zaaknummer C/03/311802 / FA RK 22-4416), waarin de ouders op 3 januari 2023 de volgende afspraken hadden gemaakt:
Ouders vinden het van groot belang dat hun dochter [minderjarige] weer normaal contact krijgt met haar moeder. Ouders vinden dat belangrijk voor een evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Ouders zijn uit elkaar gegaan afgelopen jaar en ze hebben hun relatie definitief verbroken. Ouders willen in de toekomst goede ouders van [minderjarige] zijn. Daarvoor willen zij zich inspannen;
Ouders spreken af dat het contact tussen [minderjarige] en haar moeder met professionele hulpverlening tot stand zal worden gebracht door tussenkomst van de gemeente. Zo snel mogelijk na de zitting van vandaag zullen ouders de jeugdconsulent van de gemeente Maastricht benaderen en verzoeken die hulpverlening in te schakelen om te komen tot in eerste instantie begeleide contacten tussen moeder en dochter. Vader zal [minderjarige] stimuleren om mee te werken aan die contacten en vader zal de keuze niet bij [minderjarige] laten, maar als vader zijn verantwoordelijkheid nemen;
Ouders achten het van groot belang dat zij na het verbreken van hun relatie hun ouderschap op een nieuwe manier gaan invullen en zij hebben daarbij hulp nodig van een professionele hulpverlener zoals bijvoorbeeld Yvoor. Ouders zullen dezelfde jeugdconsulent van de gemeente vragen om hen op zo kort mogelijke termijn te verwijzen naar een professionele hulpverlener die hun ouderschap kan helpen reorganiseren;
Ouders willen het verleden na het verbreken van de relatie proberen los te laten en niet steeds terug te kijken en willen met het herstellen van hun ouderschap ook het goede voorbeeld geven aan hun dochter [minderjarige] .
5.1.5.Naar aanleiding van deze afspraken hebben de ouders zich tot aXnaga gewend. In oktober 2023 bleek dat het traject bij aXnaga voortijdig was beëindigd en dat Team Jeugd de casus had afgesloten. Het was niet haalbaar om in het vrijwillig kader tot contactherstel en ouderbemiddeling of afspraken tussen ouders te komen. Op verzoek van de moeder heeft de rechtbank bij voormelde beschikking van 1 november 2023 een onderzoek door de raad gelast. De raad concludeerde in zijn rapportage van 3 januari 2024 dat er grote zorgen waren over [minderjarige] en haar ontwikkeling. Geconstateerd werd dat [minderjarige] sinds de relatiebreuk tussen de ouders niet de gelegenheid krijgt om onbelast contact met beide ouders te hebben. [minderjarige] is de hechte band met de moeder van de ene op de andere dag kwijtgeraakt. Er zijn signalen van een loyaliteitsconflict. De raad sprak van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en heeft als gevolg hiervan een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingediend. Dat verzoek is op 30 januari 2024 door de kinderrechter van de rechtbank Limburg toegewezen. [minderjarige] werd voor de duur van een jaar onder toezicht van de GI gesteld, dus tot 30 januari 2025. Inmiddels is gebleken dat de ondertoezichtstelling niet is verlengd, omdat de GI geen verzoek tot verlenging van de maatregel heeft ingediend. De raad was het daarmee niet eens, maar heeft dit niet tijdig aan de GI kenbaar kunnen maken. Daardoor is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nu beëindigd. Gebleken is dat de raad op dit moment opnieuw onderzoek doet naar een beschermingsmaatregel.
5.1.6.Naast het verzoek tot ondertoezichtstelling in de rapportage van 3 januari 2024, had de raad in die rapportage geadviseerd te bepalen dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zouden plaatsvinden in het kader van een BOR-traject op niveau 3. Therapeutische begeleiding van het contact was noodzakelijk, omdat het eerdere traject bij aXnaga voor onvoldoende verbetering had gezorgd. Er moesten volgens de raad nu stappen worden gezet, omdat de situatie leek te verharden en de zorgen rondom [minderjarige] enkel toenamen.
5.1.7.Bij beschikking van de rechtbank van 2 februari 2024 is het advies van de raad gevolgd en is, met instemming van de ouders, een BOR-traject op niveau 3 gelast. Daarbij overwoog de rechtbank onder meer dat het zeer zorgelijk is dat [minderjarige] sinds september 2022 verstoken blijft van contact met de moeder, met wie ze voorheen een hechte band had. Daarbij deelde de rechtbank de zorg van de raad dat als er nu niets verandert, dit ongetwijfeld een negatief effect zal hebben op de sociaal-emotionele en identiteits-ontwikkeling van [minderjarige] en dat [minderjarige] hiervan last zal gaan krijgen. De rechtbank verwees in de beschikking naar bovengenoemde afspraken die de ouders in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen hadden gemaakt. Een van die afspraken houdt in dat de vader [minderjarige] zal stimuleren om mee te werken aan de contacten met de moeder en niet de keuze bij [minderjarige] zal leggen. De vader moet zijn verantwoordelijkheid als ouder nemen. In dat kader overwoog de rechtbank dat de vader geen voorwaarden mocht stellen aan het BOR-traject. De rechtbank vertrouwde erop dat de vader, net als de moeder, zijn toezeggingen op zitting zou nakomen.
5.1.8.Geconcludeerd moet worden dat de vader dat niet heeft gedaan. Uit het eindverslag van CECL blijkt dat het BOR-traject niet geslaagd is. Gebleken is dat er geen begeleide contacten tussen de moeder en [minderjarige] hebben plaatsgevonden. CECL heeft getracht om de ouders te activeren om hun verantwoordelijkheid te nemen om afspraken te faciliteren voor [minderjarige] , hetgeen beide ouders ook hebben gedaan. Voor CECL blijft onduidelijk waarom [minderjarige] zoveel weerstand tegen contact met de moeder laat zien. Besloten werd daarom om [minderjarige] te laten starten bij een kindertherapeut, zodat onderzocht kon worden waar de weerstand van [minderjarige] vandaan komt. Deze therapie heeft echter niet plaatsgevonden, omdat de vader CECL niet meer onafhankelijk vindt en hij een onafhankelijk onderzoek en diagnose wil. Er is één keer geprobeerd een contactmoment tussen de moeder en [minderjarige] te faciliteren. Toen de vader met [minderjarige] aankwam bij de behandelpraktijk van CECL, wilde [minderjarige] niet naar binnen. De vader zei toen tegen de begeleider van CECL: ‘dat krijg je ervan als je niet luistert’. [minderjarige] begon te huilen en ging later ook schreeuwen. De vader zei tegen de begeleider: ‘je wist het toch zo goed! Ze zou toch zo blij zijn om met je naar binnen te lopen? [..] Ik word geacht haar hierheen te brengen. Dat heb ik dus ook gedaan en wat er nu gebeurt, is een gevolg van niet luisteren’. Toen de begeleider van CECL de vader vroeg om mee naar binnen te gaan, om daar verder te praten, zei de vader: ‘dat ga ik niet doen. Ik ga hier niet naar binnen vandaag. Ik heb hier geen afspraak. De afspraak was dat ik haar zou brengen en dat jij haar zou opvangen en dan zou ze zo met je naar binnen lopen. Kijk eens, is dit dan zo goed voor het kind? Het belang van het kind in deze is mij een raadsel. Jullie weten het allemaal zo goed. Niemand die dit beslist heeft, kent [minderjarige] . Wij hebben al veel meer moeten doen! Kijk haar daar nu staan’. Even later zei de vader: ‘moeder moet haar verantwoordelijkheid nemen. Zij heeft diagnoses. Daar wordt allemaal nooit naar gekeken. [minderjarige] is een in de steek gelaten kind en dit is niet helpend.’ En: ‘dit is het gevolg van niet luisteren. Niemand heeft het kind gezien maar ze weten wel allemaal dat dit het beste is. Ik zit er straks weer mee. Niemand luistert naar ons’. Pas nadat de gezinsvoogd en de begeleider CECL aangaven dat het contactmoment niet zou plaatsgevinden, kon [minderjarige] schakelen. Zij glimlachte toen en gaf de behandelaar een handje. Even later is zij met de vader naar huis gegaan, zonder dat er een contactmoment met de moeder had plaatsgevonden. Het BOR-traject is voortijdig beëindigd.
5.1.9.De rechtbank is van oordeel dat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. De vader heeft zich tijdens het geplande BOR-contact tussen de moeder en [minderjarige] ook niet afzijdig gehouden en hij heeft op dat moment op geen enkele wijze geprobeerd het contact tussen de moeder en [minderjarige] te stimuleren. De vader heeft zich negatief opgesteld en heeft pittige uitspraken gedaan in het bijzijn van [minderjarige] . Daarbij heeft hij zelfs uitlatingen gedaan over de psychische gesteldheid van de moeder. Door zijn houding heeft de vader het contactmoment fors bemoeilijkt voor [minderjarige] . [minderjarige] had de volledige steun van beide ouders nodig om het contact met de moeder aan te gaan. Die steun heeft de vader [minderjarige] niet gegeven. Dat rekent de rechtbank de vader zeer zwaar aan.
5.1.10.In het gedrag van de vader in de afgelopen jaren is een patroon zichtbaar. De vader zegt steeds toe mee te zullen werken aan de noodzakelijke hulpverlening, maar als puntje bij paaltje komt, doet hij dat niet. Dat was zowel bij het hulptraject bij aXnaga als bij het BOR-traject bij CECL duidelijk zichtbaar. Gedurende beide hulptrajecten ontstonden er naar verloop van tijd vertrouwenskwesties, waarna de vader het vertrouwen in de instanties opzegde en het hulptraject vervolgens voortijdig werd beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat de vader niet daadwerkelijk wil meewerken en ook niet daadwerkelijk gemotiveerd is om mee te werken aan de hulpverlening. Dat is ook gebleken tijdens de onderzoeken van de raad. Tijdens het eerste onderzoek van de raad heeft de vader niet meegewerkt aan een gesprek tussen de raadsonderzoeker en [minderjarige] . De vader heeft vragen gesteld over - kort gezegd - de bevoegdheid en capaciteiten van de onderzoeker die het gesprek met [minderjarige] zou gaan voeren. Nadat de raadsonderzoeker hier uitvoerig antwoord op had gegeven en had toegelicht hoe de kwaliteit van een dergelijk gesprek werd gewaarborgd, bleef de vader zeer kritisch. De raad heeft daarom besloten geen nieuwe poging te ondernemen om een kindgesprek met [minderjarige] te plannen. Volgens de raad had de vader onvoldoende vertrouwen in het gesprek en maakte hij het gesprek daarmee feitelijk onmogelijk. De raad had onvoldoende vertrouwen dat [minderjarige] zich tijdens het gesprek met de raadsonderzoeker gesteund zou voelen door beide ouders. Verder blijkt uit dit raadsrapport dat de vader een veelheid aan wijzigingen en nieuwe informatie aan het rapport heeft toegevoegd en dat de vader tweemaal zonder tegenbericht niet op een gesprek met de raadsonderzoeker is verschenen. Tijdens het tweede onderzoek van de raad gaf de vader aan het niet eens te zijn met de onderzoeksmethoden van de raad. De vader stelde dat hij onheus werd bejegend door de raadsonderzoeker en had (weer) veel moeite met de veelheid aan feitelijke onjuistheden die volgens hem in het rapport beschreven staan. Tijdens de zitting is gebleken dat de raad inmiddels opnieuw onderzoek doet naar een beschermingsmaatregel. Volgens de raad werkt de vader ook aan dit onderzoek niet mee. De vader stelt vraagtekens bij de de vraag of de raad ambtshalve een onderzoek mag starten en wil daarom niet meewerken. Dat is ook tijdens de zitting gebleken. Pas nadat de rechter had uitgelegd dat de raad ook uit eigen beweging (en dus zonder verzoek van de rechtbank) een beschermingsonderzoek kan starten, bond de vader in en zei hij toe dat hij zijn medewerking aan het onderzoek alsnog zou verlenen.
5.1.11.De rechtbank is van oordeel dat de vader met zijn houding en acties heeft aangetoond dat hij niet bereid is mee te werken aan (enige vorm van) contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. Dat heeft de vader ook tijdens de zitting bevestigd. De vader heeft op vraag van de rechtbank zelfs verklaard dat hij de moeder ‘intens haat’ om ‘wat ze doet over de rug van haar kind’. Dat acht de rechtbank zeer zorgelijk. De vader kan niet, of in ieder geval onvoldoende, uitleggen waarom hij de moeder haat. De vader is ervan overtuigd dat de moeder psychische problematiek heeft. Hij stelt dat de moeder aan haar problematiek moet werken voordat er weer contact tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is. Van de vader en [minderjarige] kan niets meer worden verwacht.
5.1.12.De houding van de vader is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . In de beschikking van de kinderrechter van 30 januari 2024 werd al overwogen dat er sprake is van een forse strijd tussen de ouders, waar [minderjarige] enorm veel last van heeft. [minderjarige] is volgens de kinderrechter zelfs inzet van de strijd door de vader geworden. [minderjarige] heeft al lange tijd geen contact met haar moeder en er alles wijst erop dat er mogelijk sprake is van ouderverstoting.
Hiermee werd de ernst van de problematiek volgens de kinderrechter goed zichtbaar. De kinderrechter overwoog daarbij ook dat op school weliswaar (nog) geen zorgelijke signalen werden waargenomen, maar dat de kans reëel is dat [minderjarige] op termijn steeds meer last krijgt van de situatie tussen de ouders en hierdoor vergaande kindproblematiek zal ontwikkelen.
5.1.13.Hoewel de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet is verlengd, is tijdens de zitting gebleken dat de zorgen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog onverminderd aanwezig zijn. De raad heeft op de zitting immers verklaard dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet zijn bereikt. De vader stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] zich goed bij hem ontwikkelt en dat [minderjarige] niet wordt beïnvloed door zijn negatieve visie op de moeder. Daar gaat de rechtbank echter niet in mee. [minderjarige] heeft nog steeds geen contact met de moeder en is nog steeds inzet van de strijd tussen de ouders, in feite van de strijd van de vader tegen de moeder. [minderjarige] groeit al tweeëneenhalf jaar op bij de vader, die een zeer negatieve houding tegenover de moeder ten toon spreidt. Tussen de ouders onderling is geen enkele vorm van communicatie of vertrouwen. Beide ouders willen het hoofdverblijf van [minderjarige] hebben en zij procederen hier nu al meer dan twee jaar over. Niet aannemelijk is dat [minderjarige] hier niets van meekrijgt, zoals de vader stelt. Bovendien heeft de vader tijdens het contactmoment bij CECL in het bijzijn van [minderjarige] negatieve uitspraken over de moeder gedaan. Duidelijk is dus dat [minderjarige] niet buiten de strijd van de ouders wordt gehouden. Hierdoor wordt zij (nog steeds) ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
5.1.14.Ook uit de rapportage van de raad van 23 december 2024 blijkt dat er nog steeds grote zorgen zijn om [minderjarige] . Volgens de raad heeft [minderjarige] zich rigoureus los getrokken van de moeder. Daarmee wijst [minderjarige] ook een deel van haar eigen identiteit af. Er zijn zorgen over wat dit op termijn doet bij [minderjarige] met het accepteren van zichzelf. Ook zijn er zorgen over het zelfbeeld van [minderjarige] en een eventueel later te ontwikkelen schuldgevoel. [minderjarige] kan nog onvoldoende overzien wat de gevolgen van haar keuzes op langere termijn zijn. Zij heeft beide ouders nodig om haar te ondersteunen en te begeleiden, maar dat is niet mogelijk omdat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan. Dit alles acht de rechtbank zeer zorgelijk.
5.1.15.[minderjarige] heeft een zeer negatief beeld van de moeder. Dat blijkt niet alleen uit de rapportages van de raad en de hulpverlening, maar ook uit het gesprek van de rechter met [minderjarige] . Tijdens dat gesprek gaf [minderjarige] in duidelijke bewoordingen aan dat zij geen contact wil met de moeder en dat de moeder eerst aan zichzelf moet werken. [minderjarige] vindt dat de moeder niet meer moet manipuleren, geen gezichten meer moet trekken en goed moet communiceren. Opvallend daarbij is dat [minderjarige] af en toe dezelfde bewoordingen als de vader gebruikt en zij eenduidig het standpunt van de vader lijkt te volgen. In het gesprek gaf [minderjarige] ook aan dat de vader hetzelfde vindt: hij vindt dat alles moet stoppen en dat mama normaal moet gaan doen. Het duurt nu al drie jaar en het moet nu wel klaar zijn.
5.1.16.In het gesprek met de rechter gaf [minderjarige] geen duidelijke reden voor het afwijzen van contact met de moeder. [minderjarige] verwijst naar enkele voorvallen in het verleden, zoals een middag bij een vriendin van de moeder. Toen had de moeder te veel alcohol gedronken en moest de vader [minderjarige] komen ophalen. [minderjarige] vond het niet fijn om mee te gaan naar die vriendin. Volgens [minderjarige] wordt de moeder vaak boos om hele kleine dingen. Dat was ook de aanleiding voor het incident in september 2022. [minderjarige] had de moeder toen gefilmd en dit filmpje naar de vader gestuurd. De vader is [minderjarige] komen ophalen en toen werd de moeder heel boos. Volgens [minderjarige] heeft de moeder de vader toen geschopt en geslagen. [minderjarige] werd in haar nek vastgepakt. Sindsdien heeft [minderjarige] geen contact meer gehad met de moeder. Na afloop van het incident heeft er nooit meer een gesprek tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden om het voorval te bespreken en om, eventueel, excuses aan te bieden.
5.1.17.Duidelijk is dat [minderjarige] op dit moment niet open staat voor enige vorm van contact met de moeder. Het lijkt onduidelijk waar de weerstand van [minderjarige] vandaan komt, maar is dat ook zo onduidelijk? Vaststaat dat er in september 2022 een incident tussen de ouders is voorgevallen, waarbij ook [minderjarige] aanwezig was. Hoewel dit zeker een vervelende ervaring voor [minderjarige] zal zijn geweest, is dit ene incident op zich onvoldoende verklaring voor de uiterst afwijzende houding van [minderjarige] jegens de moeder. Dat constateert de raad, maar ook aXnaga en CECL. Op het incident na zijn er geen noemenswaardige voorvallen geweest tussen de moeder en [minderjarige] . Net als de kinderrechter in de beschikking van 30 januari 2024, is de rechtbank van oordeel dat de stelligheid waarmee [minderjarige] de moeder afwijst, niet te rijmen is met de gebeurtenissen die worden genoemd als aanleiding voor die afwijzing. Er zijn geen overtuigende aanwijzingen waaruit blijkt dat de moeder tijdens de relatie tussen de ouders niet in het belang van [minderjarige] handelde of dat zij niet in staat was de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor haar rekening te nemen. Integendeel: de relatie tussen moeder en dochter was sterk, positief en zij waren, zo heeft de rechtbank begrepen, twee handen op één buik. Evenmin is gebleken dat de moeder na de relatiebreuk niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld of dat er iets met haar aan de hand is waardoor zij niet voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. De vader stelt wel dat de moeder kampt met psychische problematiek, maar hij onderbouwt dit op geen enkele wijze. Voor zover de vader stelt dat de moeder psychoses heeft (gehad), heeft de moeder hierover tijdens de zitting verklaard dat zij op haar zeventiende een keer een psychose heeft gehad als gevolg van drugsgebruik en slaapgebrek. Dat is jaren geleden en het is slechts één keer voorgekomen. De moeder betwist ook dat zij kampt met psychische problemen. Uit de rapportages van de raad en van de hulpverleners blijkt niet dat er aan de zijde van de moeder sprake is van (een vermoeden van) psychische problematiek. De rechtbank zal dit argument van de vader daarom verwerpen.
5.1.18.Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat er uit de behandeling van deze zaak maar één verklaring is te vinden voor de uiterst negatieve en afwijzende houding van [minderjarige] richting de moeder: [minderjarige] wordt zeer negatief beïnvloed door de vader die - zo lijkt het; een andere verklaring is daarvoor niet naar voren gekomen of boven water gekomen - kennelijk niet kan verkroppen dat de moeder de relatie met hem heeft beëindigd.
[minderjarige] groeit op in een toxische omgeving, waarbij er door de vader veelvuldig negatief over de moeder wordt gesproken. De vader geeft letterlijk aan de moeder te haten, spreekt (ongefundeerd) over psychische problematiek bij de moeder en geeft duidelijk aan dat hij contact tussen de moeder en [minderjarige] niet goedkeurt. Uit de raadsrapportage van
23 december 2024 blijkt dat de vader [minderjarige] vertelt dat het zo kan zijn dat de moeder hen uit huis zet. [minderjarige] vertelt daarnaast dat zij de vader wil troosten omdat hij zo goed voor haar zorgt. Volgens de raad passen de uitlatingen van [minderjarige] bij een kind dat klem zit tussen de ouders en dat in een fors loyaliteitsconflict is beland. Volgens de raad lukt het de vader niet om naar zijn eigen aandeel te kijken. Het lukt de ouders niet om tot progressie te komen, omdat verwijten van de vader naar de moeder de boventoon voeren. De vader wil [minderjarige] beschermen en neemt de volledige regie. Daarmee gaat hij voorbij aan gevoelens, verlangens en behoeftes die [minderjarige] diep van binnen kan hebben en dat zijn gedrag schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
5.1.19.Tijdens de zitting is meermalen gesproken over de vraag of er bij [minderjarige] sprake is van ouderverstoting. De vertegenwoordigster van de raad gaf aan dat de raad op basis van het onderzoek niet kan concluderen dat hiervan sprake is, maar dat de raad daar ook geen onderzoek naar gaat doen. De raad richt zich in zijn onderzoeken op de vraag wat een kind nodig heeft om zich goed te ontwikkelen. De raad maakt zich grote zorgen om [minderjarige] . De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is volgens de raad nog onverminderd aanwezig.
5.1.20.De rechtbank concludeert na zorgvuldige afweging en bestudering van deze lang lopende zaak in al haar facetten, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, dat alles er op wijst dat er bij [minderjarige] wel degelijk sprake is van ouderverstoting. De rechtbank ziet dat [minderjarige] contact met een ouder (de moeder) afhoudt als gevolg van (al of niet bewust) manipulatief gedrag van de andere ouder (de vader), door middel van het beïnvloeden van de loyaliteit van [minderjarige] . Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de definitie van ouderverstoting in het (openbaar) advies rapport van het expertteam ouderverstoting /complexe scheidingsproblematiek van januari 2021. Terecht heeft de advocaat van de moeder daarvoor dan ook aandacht gevraagd in deze zaak.
5.1.21.De raad heeft voorgesteld opdracht te geven aan het NIFP om onderzoek te doen naar de vraag of bij [minderjarige] sprake is van ouderverstoting. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek niet nodig omdat de rechtbank zodanig veel feiten en omstandigheden heeft opgesomd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de vader zich schuldig maakt aan ouderverstoting. Daarmee handelt de vader in strijd met het belang van [minderjarige] . Om de band tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen en de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede te keren, moet er nu verandering komen. Daarvoor moet de rechtbank, maar ook de betrokken hulpverlening, alles op alles zetten.
5.1.22.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader een zodanig negatieve invloed op [minderjarige] , dat [minderjarige] bij de vader niet in goede handen is; ook al lijkt het aan de buitenkant goed met [minderjarige] te gaan. De vader heeft in de afgelopen jaren door zijn houding, acties en stellingen aangetoond dat hij niet in staat is het contact tussen [minderjarige] en de moeder te ondersteunen. Dat is wel zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbend ouder. Ondanks dat de vader al meermalen op zijn gedrag is aangesproken, blijft hij vasthouden aan zijn eigen overtuigingen en wil hij enkel meewerken aan hulpverlening mits dit op zijn voorwaarden gaat. Hierdoor is de strijd tussen de ouders (lees: van de kant van de vader) in de afgelopen twee jaren alleen maar verhard en heeft [minderjarige] steeds meer afstand genomen van de moeder (terwijl zij voorheen nog een normaal contact met de moeder had en mede door haar jarenlang is opgevoed en verzorgd).
5.1.23.Er zijn in dit geval twee opties. De eerste optie is dat [minderjarige] bij de vader blijft wonen en dat er door middel van de inzet van hulpverlening nogmaals wordt geprobeerd het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. De rechtbank vreest echter dat in dat geval het patroon niet wordt doorbroken en dat de weerstand van [minderjarige] richting de moeder stand houdt en zich verder zal verdiepen. De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen dat de vader alsnog zal gaan meewerken. [minderjarige] heeft al lange tijd geen contact met de moeder en het is de ouders en de betrokken hulpverlening niet gelukt om dit te doorbreken. Deze optie zal in de ogen van de rechtbank dus niet leiden tot een verbetering in de situatie van [minderjarige] .
5.1.24.De tweede optie is een ingrijpende optie: [minderjarige] gaat (al dan niet tijdelijk) op een andere plek wonen. Gebleken is dat de vader en [minderjarige] een hechte band hebben, maar voor goed ouderschap is ook vereist dat er emotionele toestemming wordt gegeven om te laten zien dat de andere ouder (in dit geval de moeder) ook ouder kan en mag zijn. Dat is in deze zaak niet het geval. De vader geeft duidelijk aan contact tussen de moeder en [minderjarige] niet te ondersteunen. Hij belast [minderjarige] met negatieve gedachtes over de moeder en is niet in staat [minderjarige] te stimuleren tot (enige vorm van) contact met de moeder. Er is sprake van ouderverstoting. Volgens de raad is er in de wetenschap dan sprake van psychische kindermishandeling. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd. De rechtbank kiest dus voor de tweede optie.
5.1.25.Vervolgens rijst de vraag waar [minderjarige] dan moet (gaan) wonen. De raad heeft ter zitting gesteld dat, voor zover er sprake is van ouderverstoting, overwogen moet worden om [minderjarige] op een neutrale plek uit huis te plaatsen of om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder vast te stellen. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] is echter niet mogelijk, omdat [minderjarige] (nog) niet onder toezicht van een gecertificeerde instelling staat en een dergelijk verzoek ook niet voorligt in deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is, gegeven de ernst van de situatie tot uitdrukking komend in het oordeel dat er sprake is van ouderverstoting, het daarom op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] om bij de moeder te gaan wonen. De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij open staat voor contact tussen [minderjarige] en de vader. Ondanks de uiterst negatieve uitlatingen van de vader jegens de moeder, is de moeder niet negatief over de vader en blijft zij hem de hand reiken. De moeder heeft aangetoond open te staan voor hulpverlening en werkt overal aan mee. De moeder heeft met haar houding in de afgelopen jaren aangetoond dat zij in staat is het belang van [minderjarige] voorop te stellen, ook al heeft dat ertoe geleid dat zij nu al geruime tijd geen contact meer heeft met [minderjarige] . De rechtbank heeft vertrouwen in de moeder dat zij in staat is het contact tussen [minderjarige] en de vader onbezorgd te laten plaatsvinden.
5.1.26.De rechtbank neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt en komt tot daarom tot de beslissing dat het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt vastgesteld bij de moeder. Hoewel de rechtbank veel liever had gezien dat de vader zijn standpunten aanpast en meteen alsnog gaat meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening en aan een zorg- of contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , is dat helaas niet het geval en ook niet meer te verwachten. De vader is zeer standvastig in zijn mening en overtuigingen en werkt al jarenlang in feite niet mee. [minderjarige] kan pas bij de vader (blijven) wonen als de vader zijn houding drastisch en direct zonder tijdrekken en zonder voorwaarden aanpast en [minderjarige] duidelijk maakt dat hij haar ten onrechte bij de moeder heeft weggehouden. [minderjarige] heeft een sterk vertrouwen in de vader. Dat is tijdens het BOR-traject uitvoerig gebleken. Met een positief bericht van de vader kan [minderjarige] de omslag maken om weer normaal contact met de moeder te hebben. De verwachting is echter niet gerechtvaardigd dat dit zal gebeuren, laat staan binnen afzienbare termijn.
5.1.27.De rechtbank is zich ervan bewust dat deze beslissing op korte termijn moeilijk uitvoerbaar is. De moeder en de raad hebben tijdens de zitting erkend dat het hoofdverblijf van [minderjarige] niet zomaar bij de moeder kan worden geëffectueerd. [minderjarige] is immers een puber met een duidelijke mening en zij wijst op dit moment iedere vorm van contact met de moeder af zolang de vader haar daar niet bij helpt. De rechtbank verwacht niet dat [minderjarige] zomaar akkoord zal gaan met een wijziging van haar hoofdverblijf. Er is echter sprake van een uiterst zorgwekkende situatie bij de vader. Daarom ziet de rechtbank zich genoodzaakt deze verstrekkende beslissing te nemen. Zoals hiervoor is overwogen, doet de raad inmiddels opnieuw onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel. De rechtbank gaat ervan uit dat de onderhavige uitspraak de raad en de betrokken hulpverlening richting geeft en duidelijk aangeeft waar naartoe dient te worden gewerkt: een verblijf van [minderjarige] bij de moeder. In het kader van het raadsonderzoek zal verder moeten worden onderzocht of en op welke termijn dat mogelijk is en welke eventuele maatregelen hiervoor noodzakelijk zijn.