ECLI:NL:RBLIM:2025:3239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/03/339846 / FT RK 25/134, C/03/25/64 F
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillissement van New Wave by Innovations B.V. en beoordeling van vorderingen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in het verzet van New Wave by Innovations B.V. (NWI) tegen de faillietverklaring die op 25 februari 2025 was uitgesproken. NWI was failliet verklaard op verzoek van [geopposseerde sub 2], die stelde dat NWI tekort was geschoten in de nakoming van een overeenkomst. Deze overeenkomst betrof de verkoop van octrooirechten, waarbij NWI 4% van de netto-opbrengst per verkochte machine aan [geopposseerde sub 2] moest betalen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [geopposseerde sub 2] op NWI vaststond, ondanks het hoger beroep dat NWI had ingesteld tegen het eerdere vonnis van de burgerlijke rechter. De faillissementsrechter concludeerde dat er voldoende steunvorderingen waren om de faillietverklaring te rechtvaardigen. Het verzet van NWI werd ongegrond verklaard, en de rechtbank handhaafde het eerdere vonnis van faillietverklaring. NWI werd ook veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Toezicht / insolventies
Datum vonnis: 25 maart 2025
Faillissementsnummer : C/03/25/64 F
Rekestnummer: C/03/339846 / FT RK 25/134
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken (faillissementen), heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
New Wave by Innovations B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 76250814,
statutair gevestigd te Echt,
vestigingsadres: 6101 XJ Echt, Edisonweg 19,
opposant, hierna (ook) te noemen NWI,
advocaat mr J.M.R. Vlaar te Budel,
tegen
[geopposeerde sub 1]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en
[geopposseerde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerden, hierna (ook) te noemen [geopposseerde sub 2] (in enkelvoud),
advocaat mr. L. Wouters te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 25 februari 2025 is NWI op verzoek van [geopposseerde sub 2] failliet verklaard.
1.2
Op 10 maart 2025 is bij de griffie van deze rechtbank een verzetschrift
binnengekomen van NWI, waarin onder meer wordt verzocht het vonnis tot faillietverklaring van 25 februari 2025 te vernietigen.
1.3.
Ter zitting van 20 maart 2025 zijn verschenen:
  • de heer [naam bestuurder] , bestuurder van NWI, bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar;
  • de heer [geopposseerde sub 2] (mede namens [geopposeerde sub 1] ), bijgestaan door mr. L. Wouters en mr. P.C. van den Berg;
  • mr. J.G.C. van Baar, curator, en mr. M.A.E. Wijnands, kantoorgenoot.
1.4.
Op de zitting hebben beide advocaten gepleit, mr. L Wouters aan de hand van een overgelegde pleitnotitie.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank die in deze verzetprocedure vonnis wijst, wordt verder ook genoemd: de faillissementsrechter. De rechtbank die tussen NWI en [geopposseerde sub 2] vonnis wees op 2 oktober 2024 (voortbordurend op haar tussenvonnis van 10 juli 2024 en nog gevolgd door een herstelvonnis van 6 november 2024) wordt verder ook genoemd: de burgerlijke rechter. Het zijn twee verschillende rechters, opererend en oordelend binnen verschillende wettelijke kaders met verschillende wettelijke criteria. Het is goed om dat uit elkaar te houden.
2.2.
[geopposseerde sub 2] heeft NWI gedagvaard voor de burgerlijke rechter. Zo is het begonnen. In de kern ging het in die procedure over een discussie tussen partijen over de uitleg van een artikel van een overeenkomst tussen hen, en de daaruit voortvloeiende vraag of NWI tekort was geschoten in de nakoming van die overeenkomst door geen 4% van de netto-opbrengst per verkochte machine aan Hendrickx te betalen. De overeenkomst betrof een akte overdracht intellectuele eigendomsrechten, waarin [geopposseerde sub 2] zijn octrooirechten verkocht aan NWI in ruil voor een vergoeding van 4% van de netto-opbrengst per verkochte machine en 40% van de aandelen in NWI.
2.3.
[geopposseerde sub 2] stelde dat er machines waren verkocht en dat NWI tekort was geschoten in de nakoming van die overeenkomst, door hem niet 4% van de netto-opbrengst te betalen.
2.4.
NWI bestreed dat, stellende, kort gezegd, dat er bij de verkopen nog geen winst was gemaakt binnen de vennootschap en dat er enkel sprake was (geweest) van een experimentele fase waardoor er ook geen verplichting was tot uitbetaling van 4% van de netto-opbrengst aan [geopposseerde sub 2] .
2.5.
De burgerlijke rechter verwierp het verweer van NWI en volgde de uitleg van [geopposseerde sub 2] van de betreffende overeenkomst. De burgerlijke rechter heeft bij vonnis NWI o.a. veroordeeld om aan partij [geopposseerde sub 2] een totaalbedrag van € 78.272,55 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De burgerlijke rechter heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Overigens had NWI geen tegenvorderingen ingesteld. NWI heeft pas op de laatst mogelijke dag hoger beroep ingesteld bij het Hof in Den Bosch tegen dat vonnis van de burgerlijke rechter. NWI heeft verder geen kort geding aangespannen om [geopposseerde sub 2] te verbieden om het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis te executeren, toen Hendrickx met tenuitvoerlegging van het vonnis dreigde.
2.7.
NWI heeft [geopposseerde sub 2] niet betaald waartoe zij was veroordeeld. Vervolgens heeft [geopposseerde sub 2] aan de faillissementsrechter gevraagd om NWI failliet te verklaren.
2.8.
Op grond van artikel 6 van de Faillissementswet (verder afgekort als: Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk ( = na een kort en eenvoudig onderzoek) blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en - als een schuldeiser het verzoek doet - ook van het vorderingsrecht van deze schuldeiser. Om aan te nemen dat NWI verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, moet dus ten minste de vordering van [geopposseerde sub 2] komen vast te staan en moet blijken van minstens één andere onbetaalde vordering op NWI (de zogenaamde eis van “pluraliteit van schuldeisers”).
2.9.
De faillissementsrechter heeft in het vonnis van 25 februari 2025 geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 6 Fw was voldaan. Daarop is het faillissement van NWI uitgesproken. NWI is vervolgens in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis.
2.10.
De faillissementsrechter stelt allereerst formeel vast dat het vonnis vatbaar was voor verzet en dat het verzet daartegen tijdig is gedaan. Dat betekent dat de faillissementsrechter het verzet inhoudelijk kan en moet beoordelen.
2.11.
Hij oordeelt als volgt. Op grond van het vonnis van de burgerlijke rechter van 2 oktober 2024 (voortbordurend op een tussenvonnis van 10 juli 2024 en nog gevolgd door een herstelvonnis van 6 november 2024) moet de faillissementsrechter aannemen dat [geopposseerde sub 2] daadwerkelijk een vordering heeft op NWI. Het gegeven dat NWI hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemd(e) vonnis(sen), maakt niet dat de vordering van [geopposseerde sub 2] op dit moment (nog) niet bestaat. Het vonnis van de burgerlijke rechter is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hoger beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het vorderingsrecht van [geopposseerde sub 2] staat dan ook vast voor de faillissementsrechter.
2.12.
[geopposseerde sub 2] heeft aangevoerd dat NWI méérdere schuldeisers onbetaald laat. [geopposseerde sub 2] heeft in dat verband onder meer gewezen op de jaarrekening van NWI over boekjaar 2022, waaruit blijkt dat NWI aanzienlijke rekening-courant-schulden heeft aan de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , elk ter hoogte van € 57.385,00. Daarnaast heeft [geopposseerde sub 2] gesteld dat mevrouw [naam boekhoudster] , de boekhoudster van NWI, een vordering van € 20.000,00 heeft op NWI wegens achterstallige werkzaamheden, welke stelling NWI niet (gemotiveerd) heeft betwist, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan. Deze schuld vormt dus ook een valide steunvordering. Ter zitting heeft partij [geopposseerde sub 2] in totaal zeven steunvorderingen opgevoerd, met onderbouwing. Dat er meer schuldeisers van NWI reeds een lange periode onbetaald worden gelaten, is door de curator bovendien gemotiveerd bevestigd.
2.13.
Nu de faillissementsrechter ervanuit moet gaan dat [geopposseerde sub 2] een vordering heeft op NWI en dat er meerdere zogenaamde steunvorderingen zijn, betekent dat dat het faillissement op goede gronden is uitgesproken.
2.14.
Dat zou in deze verzetprocedure alleen dán anders zijn afgelopen - en het verzet zou dan wél gegrond verklaard zijn - indien de faillissementsrechter summierlijk zou hebben kunnen vaststellen dat het oordeel van de burgerlijke rechter bij vonnis van 2 oktober 2024 op
evident onjuistegronden is gebaseerd.
2.15.
De faillissementsrechter is dus niet een verkapte hoger-beroep-rechter voor het vonnis van 2 oktober 2024. Hij weet ook niet wat partijen allemaal (niet) hebben aangevoerd in hun processtukken en tijdens de mondelinge behandeling bij de burgerlijke rechter. Hij weet wel dat hij, gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht in de verzetprocedure alsmede gelet op de door hen ter ondersteuning van hun standpunten overgelegde bescheiden in deze verzetprocedure, niet summierlijk kan vaststellen dat het oordeel van de burgerlijke rechter in haar vonnis van 2 oktober 2024 op
evidént onjuistegronden is gebaseerd.
2.16.
Dat betekent niet dat de faillissementsrechter het voor onmogelijk houdt dat het Hof in hoger beroep zal afwijken van de uitleg van de overeenkomst door de burgerlijke rechter. Dat zal afhangen van wat over en weer zal worden gesteld bij het Hof, van de al dan niet zorgvuldige onderbouwing van stellingen en verweren, van getuigenverklaringen wellicht. Maar het is dus ook bepaald niet onmogelijk en niet ondenkbaar dat ook het Hof de overeenkomst uiteindelijk zo zal uitleggen als [geopposseerde sub 2] deed en doet, welke uitleg de burgerlijke rechter gemotiveerd tot de hare heeft gemaakt. In zo’n situatie is van
evidenteonjuistheid geen sprake, laat staan dat zoiets summierlijk zou kunnen worden vastgesteld. En in zo’n situatie moet het vonnis van de burgerlijke rechter, met o.a. haar vaststelling van de vordering van [geopposseerde sub 2] op NWI, worden gerespecteerd.
2.17.
Uit dit alles volgt dat het vonnis tot faillietverklaring dient te worden gehandhaafd. De faillissementsrechter zal NWI als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de verzetprocedure veroordelen, zoals hieronder in het dictum neergelegd. Bij de berekening van de te vergoeden kosten wordt uitgegaan van het liquidatietarief, tariefgroep II (zaken van onbepaalde waarde), op basis van twee punten. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzet ongegrond;
3.2.
handhaaft het vonnis van de faillissementsrechter van 25 februari 2025, waarbij
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
New Wave by Innovations B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 76250814,
statutair gevestigd te Echt,
vestigingsadres: 6101 XJ Echt, Edisonweg 19,
in staat van faillissement werd verklaard;
3.3.
veroordeelt NWI in de proceskosten, aan de zijde van [geopposseerde sub 2] gevallen en deze tot op heden begroot op een bedrag van € 1.228,00 voor salaris advocaat;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra, (faillissements)rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.P.E.M. Hammes griffier op 25 maart 2025.