ECLI:NL:RBLIM:2025:312

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
ROE 24/4851
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 17 januari 2025, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de korpschef van de Politie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, ingediend op 5 augustus 2024. Eiser stelt dat de korpschef in gebreke is gebleven en heeft op 28 oktober 2024 een ingebrekestelling verzonden. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag, hoewel onvolledig, als een verzoek om een besluit kan worden beschouwd. De wettelijke beslistermijn van acht weken is op 30 september 2024 verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank concludeert dat de korpschef geen deugdelijke gelegenheid heeft geboden voor eiser om het verzuim te herstellen, en dat de beslistermijn niet is opgeschort. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank draagt de korpschef op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de reeds verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.442,00. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 187,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/4851

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. P.M. Timmer-Arends),
en

de korpschef van de Politie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 5 augustus 2024 voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet (een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit).
2. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordelingskader beroep tegen niet tijdig beslissen

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is niet tijdig op de aanvraag beslist?
4. Eiser heeft met verwijzing naar artikel 6:12 van de Awb beroep ingesteld, omdat hij meent dat verweerder in gebreke is om tijdig een besluit te nemen. Eiser heeft verweerder op 28 oktober 2024 in gebreke gesteld.
5. Eiser heeft per e-mail op 5 augustus 2024 de aanvraag ingediend, met diverse vereiste bijlagen. [2] Eiser geeft in zijn e-mail aan te menen hiermee een complete aanvraag te hebben ingediend, maar het graag te horen als er iets ontbreekt. Ook geeft eiser aan dat als het de voorkeur heeft dat hij de formulieren komt brengen, hij ook dat graag hoort.
6. De onder 5 genoemde e-mail met bijlagen is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan verweerder stelt, een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het is immers een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Verweerder moet binnen acht weken na ontvangst beslissen op een dergelijke aanvraag. [3] Die wettelijke termijn was op 30 september 2024 verstreken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op die datum een besluit had moeten nemen op de aanvraag, tenzij de beslistermijn is verlengd of opgeschort. [4] Het te nemen besluit kan zowel een verlening of weigering van de aanvraag inhouden als een besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. [5] In dat laatste geval moet wel een gelegenheid worden geboden tot herstel van het geconstateerde verzuim dat kan leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. [6]
7. Verweerder heeft de beslistermijn niet verlengd.
8. Over de vraag of de beslistermijn is opgeschort, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Verweerder heeft eiser op 6 augustus 2024 per e-mail bericht dat de werkwijze is gewijzigd en dat de documenten niet op voorhand kunnen worden opgestuurd: deze worden geretourneerd en eiser kan deze te zijner tijd meenemen als hij een afspraak heeft gepland voor een intake gesprek. Vervolgens wordt uitgelegd dat de werkwijze is dat er (op zijn laatst) in januari 2025 telefonisch dan wel per e-mail contact met eiser zal worden opgenomen voor het inplannen van het eerste intakegesprek. Eiser is daarvoor op een lijst vermeld en zal worden teruggebeld of teruggemaild. De agenda van 2024 biedt helaas geen ruimte meer om dit gesprek in te plannen. Tot zover de e-mail van verweerder.
8.2.
Vervolgens heeft verweerder op 13 augustus 2024 aangegeven dat van een behandelingstermijn op dit moment geen sprake is omdat eiser geen aanvraag heeft kunnen indienen. De rechtbank volgt verweerder hier niet in. Verweerder wijst er terecht op dat eiser zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit niet per e-mail kan indienen en dat hij deze ten onrechte niet in persoon heeft ingediend. Eiser heeft aldus niet voldaan aan het vereiste van artikel 10.21b, eerste lid, van het Omgevingsbesluit, dat bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een aanvraag voor een jachtgeweeractiviteit door de aanvrager in persoon wordt ingediend, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs. Dat betekent ook dat de elektronische weg (dus een bericht per e-mail) voor het indienen van een aanvraag niet openstaat. Anders dan verweerder stelt, betekent dit echter niet dat eiser geen aanvraag heeft gedaan. Dat de aanvraag niet voldoet aan de daaraan in de wet (in dit geval: het Omgevingsbesluit) gestelde vereisten, betekent immers niet dat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank dus wel een aanvraag gedaan, maar deze voldoet niet aan alle indieningsvereisten en betreft daarom een onvolledige aanvraag.
8.3.
Het voorgaande betekent dat eiser verweerder op 5 augustus 2024 heeft verzocht een besluit te nemen. Daarop moet verweerder tijdig beslissen en als die aanvraag niet aan de indieningsvereisten voldoet, moet verweerder eiser in de gelegenheid stellen dat gebrek te herstellen binnen een bepaalde termijn. [7] Daarmee zou de beslistermijn worden opgeschort. [8] Als het gebrek niet hersteld wordt binnen die termijn, kan verweerder besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser geen (deugdelijke) gelegenheid tot herstel van het verzuim heeft geboden. Verweerder stelt zich immers zelfs, ten onrechte, op het standpunt dat nog helemaal geen aanvraag is gedaan (dus ook geen aanvraag die niet aan de vereisten voldoet en daarom herstel behoeft). De e-mail van verweerder die onder 8.2 is weergegeven, bevat ook geen (deugdelijke) gelegenheid voor eiser om het verzuim te herstellen. Eiser kan immers volgens deze e-mail zelf niets doen, maar moet afwachten tot verweerder contact met hem opneemt en tot die tijd staat hij op een wachtlijst.
8.5.
De termijn die verweerder daarbij hanteert van circa vijf maanden is bovendien onredelijk lang, nu eiser zelf niets kan doen om die termijn te verkorten. De aanvraag van eiser wordt door de werkwijze van verweerder voor vijf maanden “on hold” gezet. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor drukte bij verweerder, ontslaat die drukte verweerder niet van de plicht om binnen de wettelijke beslistermijn een besluit op de aanvraag te nemen en/of om eiser een daadwerkelijke gelegenheid te bieden voor aanvulling van zijn onvolledige aanvraag op eigen instigatie. In dit geval is sprake van een bijzonder indieningsvereiste, namelijk indiening in persoon, en de rechtbank begrijpt dat daarvoor een gezamenlijke afspraak moet worden gemaakt tussen eiser en verweerder, waarop beiden in de gelegenheid zijn tot enerzijds het doen van de aanvraag en anderzijds het ontvangen van eiser en in ontvangst nemen van zijn aanvraag. Dat betekent dat het herstel van het verzuim niet volledig vrij aan eiser gelaten kan worden, maar een termijn van vijf maanden waarin eiser belet wordt om zijn aanvraag aan te vullen, acht de rechtbank, zonder opschorting met nadere motivering, onredelijk. Die gelegenheid moet op zijn minst voldoende ruim binnen de wettelijke beslistermijn worden geboden, al dan niet na verlenging daarvan met een redelijke termijn of opschorting met instemming van eiser, tenzij sprake is van overmacht aan de zijde van verweerder. [9] Van dergelijke verlengingen of opschortingen is echter geen sprake, nu verweerder stelt dat eiser geen aanvraag heeft ingediend.
9. Het voorgaande betekent dat geen sprake is van een herstel verzuim-gelegenheid en dat dus ook de wettelijke beslistermijn niet is opgeschort. De wettelijke beslistermijn is daarom op 30 september 2024 verstreken, wat betekent dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Het beroep is dus gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
10. Omdat verweerder, voor zover de rechtbank bekend, nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
11. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet hier echter aanleiding voor het stellen van een langere termijn. Verweerder was tot de datum van deze uitspraak namelijk in de veronderstelling dat er geen aanvraag was ingediend. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat er op 7 januari 2025 een afspraak voor het indienen van de aanvraag in persoon staat ingepland. De rechtbank ziet daarin aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, een termijn van vier weken vast te stellen waarbinnen het besluit moet worden bekendgemaakt. Die termijn gaat in op de dag van bekendmaking van deze uitspraak (dat is de dag van verzending aan partijen).
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de onder 11 genoemde beslistermijn nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Deze dwangsom dient om nu tijdige besluitvorming door verweerder af te dwingen.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
13. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen omdat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen € 45,00 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [10]
14. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. In dit geval is de maximale dwangsom verschuldigd, voor 42 dagen. Deze bedraagt € 1442,00.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 11 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 12 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door verweerder al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 14 berekend.
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,00;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van M.L. Neumann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 januari 2025

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Waaronder het aanvraagformulier, een examenbewijs, diploma, verzekeringsbewijs, referentenformulier, paspoort en pasfoto.
3.Dit staat in artikel 16.64 lid 1 van de Omgevingswet (zie ook artikel 4:13, eerste lid, van de Awb).
4.Artikel 4:14 en 4:15 van de Awb.
5.Artikel 4:5 van de Awb.
6.Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 4:15, eerste lid, van de Awb.
9.Artikel 4:15, tweede lid, van de Awb.
10.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.