8.5.De termijn die verweerder daarbij hanteert van circa vijf maanden is bovendien onredelijk lang, nu eiser zelf niets kan doen om die termijn te verkorten. De aanvraag van eiser wordt door de werkwijze van verweerder voor vijf maanden “on hold” gezet. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor drukte bij verweerder, ontslaat die drukte verweerder niet van de plicht om binnen de wettelijke beslistermijn een besluit op de aanvraag te nemen en/of om eiser een daadwerkelijke gelegenheid te bieden voor aanvulling van zijn onvolledige aanvraag op eigen instigatie. In dit geval is sprake van een bijzonder indieningsvereiste, namelijk indiening in persoon, en de rechtbank begrijpt dat daarvoor een gezamenlijke afspraak moet worden gemaakt tussen eiser en verweerder, waarop beiden in de gelegenheid zijn tot enerzijds het doen van de aanvraag en anderzijds het ontvangen van eiser en in ontvangst nemen van zijn aanvraag. Dat betekent dat het herstel van het verzuim niet volledig vrij aan eiser gelaten kan worden, maar een termijn van vijf maanden waarin eiser belet wordt om zijn aanvraag aan te vullen, acht de rechtbank, zonder opschorting met nadere motivering, onredelijk. Die gelegenheid moet op zijn minst voldoende ruim binnen de wettelijke beslistermijn worden geboden, al dan niet na verlenging daarvan met een redelijke termijn of opschorting met instemming van eiser, tenzij sprake is van overmacht aan de zijde van verweerder.Van dergelijke verlengingen of opschortingen is echter geen sprake, nu verweerder stelt dat eiser geen aanvraag heeft ingediend.
9. Het voorgaande betekent dat geen sprake is van een herstel verzuim-gelegenheid en dat dus ook de wettelijke beslistermijn niet is opgeschort. De wettelijke beslistermijn is daarom op 30 september 2024 verstreken, wat betekent dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Het beroep is dus gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
10. Omdat verweerder, voor zover de rechtbank bekend, nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
11. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet hier echter aanleiding voor het stellen van een langere termijn. Verweerder was tot de datum van deze uitspraak namelijk in de veronderstelling dat er geen aanvraag was ingediend. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat er op 7 januari 2025 een afspraak voor het indienen van de aanvraag in persoon staat ingepland. De rechtbank ziet daarin aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, een termijn van vier weken vast te stellen waarbinnen het besluit moet worden bekendgemaakt. Die termijn gaat in op de dag van bekendmaking van deze uitspraak (dat is de dag van verzending aan partijen).
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de onder 11 genoemde beslistermijn nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Deze dwangsom dient om nu tijdige besluitvorming door verweerder af te dwingen.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
13. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen omdat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen € 45,00 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
14. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. In dit geval is de maximale dwangsom verschuldigd, voor 42 dagen. Deze bedraagt € 1442,00.