Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 5 februari 2025;
- de akte van [eiser] na vonnis van 5 februari 2025, tevens houdende een voorwaardelijk verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling conform artikel 2.13 Landelijk procesreglement van 12 februari 2025 (hierna: ‘de eerste akte van 12 februari 2025’);
- een tweede akte van 12 februari 2025 van [eiser] ;
- het rolbericht van 12 februari 2025 van Centramed.
2.De verdere beoordeling
Het verzoek van Centramed om aanpassing van de tweede subvraag bij hoofdvraag 6
dat het onaannemelijk is” te schrappen uit de tweede subvraag bij hoofdvraag 6, zoals vermeld op pagina 9 van het tussenvonnis van 18 december 2024. [eiser] verzet zich daartegen. Volgens hem heeft de rechtbank in dat vonnis immers niet aangegeven dat dat zinsdeel eruit moet worden gehaald.
dat het onaannemelijk is” ten onrechte zijn opgenomen in de tweede subvraag bij hoofdvraag 6 van de aan de deskundige ter beantwoording voor te leggen vragen als vermeld in het tussenvonnis van 18 december 2024. Het betreft een evidente verschrijving. Uit hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.30. van het vonnis van 18 december 2024 heeft overwogen volgt immers dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de passage “
dat het onaannemelijk is” uit haar tekstvoorstel voor de betreffende vraag moet worden vervangen door de door Centramed voorgestelde tekst, luidende: “
dat niet kan worden vastgesteld, dan wel als vaststaand kan worden aangenomen dat”.
“Wat vindt u van de stelling van Mondriaan dat niet kan worden vastgesteld, dan wel als vaststaand kan worden aangenomen, dat [eiser] handelde onder invloed van een psychose, gelet op de contacten met zijn behandelaars kort voor en na de delicten, waarin volgens Mondriaan hij niet heeft laten blijken van met angst gepaard gaande waanvoorstellingen, en andere door u relevant geachte informatie die blijkt uit het medisch dossier?”
11 maart 2025 het dossier heeft ingezien op de rechtbank.
30 april 2025voor akte aan de zijde van beide partijen waarin zij zich uitsluitend kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige;
rechters, en in het openbaar uitgesproken. [3]