ECLI:NL:RBLIM:2025:3081

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/03/320650/HARK/23-130
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Limburg op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M.J.F. Sijben, heeft de rechtbank verzocht om de registratie van zijn persoonsgegevens in verband met vermeende verzekeringsfraude ongedaan te maken. De verzekeraar, NN, had de eiser beschuldigd van het proberen te bewegen tot een hogere schadevergoeding dan waarop hij recht had. De rechtbank oordeelde dat NN voorshands geslaagd was in het bewijs van haar stelling dat de eiser op 7 maart 2022 onjuiste informatie had verstrekt over de status van herstelwerkzaamheden aan zijn woning. De eiser kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, maar slaagde hierin niet. De rechtbank concludeerde dat de eiser opzettelijk had geprobeerd NN te misleiden en wees zijn verzoeken af. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van € 2.653,00. De rechtbank benadrukte het belang van het voorkomen van fraude binnen de financiële sector en de gevolgen van de registraties voor de eiser, die zijn goede naam aangetast voelde.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/320650 / HA RK 23-130
Beschikking van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V.,
te 's-Gravenhage,
verwerende partij,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. A.N.L. de Hoogh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 10 april 2024
- het getuigenverhoor van 21 oktober 2025
- de reactie na getuigenverhoor van [eiser]
- de reactie na getuigenverhoor van NN.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
De rechtbank verwijst naar de tussenbeschikking van 10 april 2024, waarbij wordt volhard. In die beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat NN voorshands geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat [eiser] op of omstreeks 7 maart 2022 getracht heeft NN te bewegen tot het doen van een hogere schade-uitkering dan waarop hij recht had en vervolgens [eiser] in de gelegenheid heeft gesteld dat bewijsvermoeden te ontzenuwen.
2.2.
Ten behoeve van de leesbaarheid van deze beschikking zal de rechtbank hierna de dragende overwegingen uit voornoemde beschikking inlassen.
“4.4. Als niet weersproken staat vast dat [eiser] op 7 en 10 maart 2022 aan NN en op 22 maart 2022 aan Confid heeft laten weten dat (vrijwel) het gehele werk op 7 maart 2022 gereed was, terwijl dat niet het geval was blijkens de waarneming van Confid op 12 maart 2022. Op die dag heeft Confid, zonder medeweten van [eiser] , de situatie ter plaatse bekeken en geconstateerd dat het werk grotendeels niet af was. Nadat [eiser] hiermee geconfronteerd werd, heeft hij zijn eerder gedane verklaring (lees: op 7 maart was het volledige metselwerk af) gewijzigd. Vanaf toen verklaarde [eiser] dat:
- [de bouwvakker] pas rond 11 maart 2022 zou zijn begonnen met het opnieuw opmetselen van de pilaren, welke werkzaamheden 21 maart 2022 (de dag voorafgaande aan de afspraak met Confid) zouden zijn afgerond.
- Hij vanwege ziekte niet op de hoogte was van de stand van zaken met betrekking tot de werkzaamheden en om die reden zijn moeder de schade heeft afgehandeld met [de bouwvakker] .
4.5.
De rechtbank acht deze verklaring van [eiser] voorshands niet geloofwaardig om navolgende twee redenen.
4.5.1.
Ten eerste, veronderstellenderwijs dat het zo gegaan is zoals [eiser] betoogt, is het niet logisch dat hij op 22 maart 2022 tijdens het gesprek met Confid niets heeft gezegd over zijn ziekte en evenmin over de rol van zijn moeder. Hij heeft immers heel stellig verklaard dat het metselwerk op 7 maart 2022 af was, alsof hij daarvan zelf kennis heeft genomen, en niet dat een en ander vanwege zijn ziekte langs hem heen is gegaan maar zijn moeder hem heeft geïnformeerd over de afhandeling. Sterker nog, zijn moeder heeft zelfs aan het einde van het gesprek over haar betrokkenheid bij het herstel van de stormschade verklaard: “Ik ben er niet bij geweest.” (zie productie 7 en daarvan productie 28 p.10). Dit biedt geen steun voor de verklaring van [eiser] .
De door [eiser] later overgelegde verklaring van zijn moeder van 1 februari 2024, waarin zijn moeder zijn verklaring bevestigt maakt dit voorlopige oordeel niet anders.
4.5.2.
Ten tweede acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat [eiser] in de periode
7 - 21 maart 2022 niet in staat zou zijn geweest de feitelijke stand van zaken van de herstelwerkzaamheden aan zijn poort - die nota bene tegenover zijn woning staat - op te (laten) nemen. Hij was namelijk wel in staat was om in die periode diverse e-mails over de afwikkeling van zijn schade te sturen naar NN alsook naar een directielid van de moedermaatschappij van NN. Ook heeft hij contact gehad met NN over de onderverzekering van zijn woning.
Daarnaast begrijpt de rechtbank niet hoe het kan dat [eiser] in de periode dat hij naar eigen zeggen door ziekte niet in staat was om het herstelwerk te aanschouwen, wel in staat was om zelf de stenen te verven. Tijdens het gesprek met Confid op 22 maart 2022 heeft [eiser] verteld dat hij de stenen heeft geverfd (geciteerd onder de feiten). Het verfwerk moet gebeurd zijn tussen 12 maart 2022 (zijnde de datum dat Confid de situatie ter plaatse heeft bekeken; toen was er nog niet geverfd) en 22 maart 2022.”
2.3.
[eiser] is (zoals reeds overwogen) in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door zijn moeder, [de bouwvakker] [1] , [de onderzoeker] [2] , [de baksteenhandelaar] [3] , [de collega/medewerker] [4] en hemzelf als getuigen te laten horen. NN heeft afgezien van contra-enquête.
2.4.
Naar het oordeel van het rechtbank is gezien de afgelegde verklaringen, zowel op zich beschouwd als in onderling verband bezien, [eiser] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.4.1.
De getuigenverklaringen hebben geen verandering gebracht in de feitelijke situatie waarvan de rechtbank in de tussenbeschikking is uitgegaan. Dus, de mededeling van [eiser] aan NN op 7 maart 2022 dat de werkzaamheden conform de offerte af waren, is niet waar. Ook in het gesprek met Confid op 22 maart 2022 – waarin dat zonder voorbehoud of reserve herhaalt – spreekt hij niet de waarheid.
Getuige [de collega/medewerker] bevestigt ook de aanname dat er in twee fases aan de zuilen is gewerkt, namelijk “
Kort na de storm was er iemand met de zuilen bezig, toen een tijdje niet en daarna weer wel. (..). Uiteindelijk heeft het een paar weken geduurd voor alles klaar was”.
2.4.2.
Ook is er geen verandering gekomen in de feitelijke vaststelling dat NN op 10 maart 2022 [eiser] heeft laten weten dat men hem wilde bezoeken om de werkzaamheden te bespreken, dat onderzoek ter plaatse door Confid op 12 maart 2022 uitwees dat de werkzaamheden grotendeels niet af waren en dat tijdens het bezoek van Confid aan [eiser] op 22 maart 2022 dat wel het geval was.
2.4.3.
Kortom, de werkzaamheden zijn uiteindelijk (grotendeels) conform de offerte van [de bouwvakker] uitgevoerd maar niet op het moment dat [eiser] zonder voorbehoud stelde dat dat zou zijn gebeurd (7 maart 2022) maar pas op enig moment nà het moment dat [eiser] van NN vernam dat men ter plaatse wilde komen kijken.
2.4.4.
[eiser] heeft in de procedure een verklaring gegeven voor het feit dat hij op 7 maart 2022 tegenover NN en op 22 maart 2022 tegenover Confid niet naar waarheid heeft verklaard. Dit zou het gevolg zijn van het feit dat hij rond 7 maart 2022 ernstig ziek was en zich kennelijk niet volledig realiseerde wat er om hem heen gebeurde. In de tussenbeschikking heeft de rechtbank overwogen waarom hij die verklaring niet geloofwaardig achtte (zie hiervoor). De verklaringen die in het kader van het gehouden getuigenverhoor zijn afgelegd hebben daar geen verandering in gebracht. Kort gezegd blijft [eiser] bij zijn verklaring dat hij als gevolg van ziekte geen helder beeld had van het verloop van de werkzaamheden. Maar daar blijft het bij. De getuigenverklaringen werpen geen enkel nieuw licht op de vragen, twijfels en ongerijmdheden die de rechtbank in zijn tussenbeschikking heeft opgeworpen. Voor de volledigheid, dat [eiser] ook tijdens het gesprek op 22 maart 2022 nog “verward” zou zijn geweest als gevolg van een ziekte wordt niet gesteld en blijkt ook niet uit het verslag van dat gesprek.
2.4.5.
Zo resteert enkel nog de vraag of nog steeds aannemelijk is dat [eiser] niet de waarheid heeft verklaard in een poging NN te bewegen tot het doen van een hogere uitkering dan waar hij recht op heeft. Voor het feitencomplex – inclusief het niet vertellen van de waarheid – zijn andere verklaringen denkbaar die op zich niet de schoonheidsprijs verdienen maar die ook niet wijzen op (serieuze) benadeling van NN. Bijvoorbeeld dat [eiser] het geld wilde ontvangen voordat hij de werkzaamheden liet uitvoeren, zodat hij [de bouwvakker] kon betalen. Probleem bij een “alternatief scenario” is echter dat [eiser] er zelf mee zou hebben moeten komen en dat niet heeft gedaan en wat betreft het aangehaalde voorbeeld zelfs heeft verklaard dat hij het geld niet nodig had (naar aanleiding van de vraag van de rechtbank waarom hij direct na 7 maart 2022 bij NN op onmiddellijke betaling aandrong).
2.4.6.
De tijdlijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden, de onjuiste verklaring van [eiser] met betrekking tot die tijdlijn en de ongeloofwaardige verklaring voor die onjuistheid toen hij daarmee werd geconfronteerd worden daarom nog steeds het meest aannemelijk verklaard door het feit dat [eiser] in eerste instantie met aanmerkelijk beperktere werkzaamheden aan de zuilen heeft willen volstaan, dan volgde uit de offerte. Pas toen hij hoorde dat NN de voltooide werkzaamheden zou komen opnemen heeft hij deze alsnog conform de offerte laten uitvoeren. Daaruit volgt dat hij inderdaad heeft getracht NN te bewegen een hogere uitkering te laten doen dan waar hij feitelijk aanspraak op kon maken. [eiser] is er daarom niet in geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
2.5.
Het primaire verzoek van [eiser] om (kort gezegd) NN te bevelen de persoonsgegevens van [eiser] in de registers ongedaan te maken en hiervan melding te maken bij het CBV [5] , dient dan ook gelet op al het voorgaande afgewezen te worden.
Er is immers vastgesteld dat [eiser] NN opzettelijk heeft misleid met de bedoeling een uitkering te krijgen die NN anders niet had verstrekt waarmee de belangen van NN in het geding waren. Daarmee staat volgens de rechtbank in voldoende mate vast dat NN op goede gronden heeft besloten tot het doen van de registraties en melding bij CBV.
De termijnen, die NN heeft gehanteerd, acht de rechtbank in dit geval niet buitenproportioneel. De rechtbank heeft hierbij de door [eiser] in deze procedure aangevoerde belangen [6] , die NN ook geheel dan wel gedeeltelijk heeft gewogen, betrokken
in haar oordeel, alsmede het belang van NN om fraude binnen en/of benadeling van de financiële sector te voorkomen. De conclusie van al het voorgaande is dat het subsidiaire verzoek van [eiser] om NN te bevelen de duur van de registratie te verkorten, ook afgewezen dient te worden.
2.6.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van NN als volgt vastgesteld:
  • Griffierecht € 676,00
  • Salaris advocaat € 1.842,00 (3 punten x tarief II zijnde € 614,00)
  • Nakosten
Totaal € 2.653,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de verzoeken van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
no

Voetnoten

1.[de bouwvakker] is bouwvakker. [de bouwvakker] heeft op verzoek van [eiser] een offerte uitgebracht voor het repareren van de zuilen van [eiser] . [eiser] heeft deze offerte ingediende bij NN.
2.[de onderzoeker] heeft op verzoek van [eiser] een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd aan de zuilen van [eiser] .
3.[de baksteenhandelaar] heeft een handel in bakstenen. Hij heeft daags na de storm op verzoek van [eiser] geholpen met werkzaamheden aan de kapotte poort.
4.[de collega/medewerker] is collega/medewerker van [eiser] , die in het pand van [eiser] werkzaam is als bewindvoerder.
5.Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit
6.De vermeende fraude betreft een betrekkelijk lage schadeclaim. [eiser] heeft zich nog nooit schuldig gemaakt aan verzekeringsfraude of enig andere misdaad en voelt zich met de registraties diep aangetast in zijn goede naam. [eiser] kan zich niet meer verzekeren tegen gelijke voorwaarden als bij NN. De dekking is minderverstrekkend, er is een hoger eigen risico van toepassing en de premie is vele malen hoger.
7.Plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing