In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over achterstallige huur en een huurverhoging. [Eiser] verhuurt sinds 1 mei 2019 een appartement aan [gedaagde] en vordert betaling van € 160,60 aan achterstallige huur, vermeerderd met rente en kosten. De oorspronkelijke huur bedroeg € 584,00 per maand, en [eiser] heeft [gedaagde] begin 2024 een huurverhoging aangezegd, die inging op 1 juli 2024. Ondanks herinneringen heeft [gedaagde] deze huurverhoging niet betaald.
[Gedagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij nooit een aangetekende brief met het voorstel voor huurverhoging heeft ontvangen en dat zij niet is gewezen op de mogelijkheid van bezwaar. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet is verschenen bij de mondelinge behandeling, waardoor haar verweer niet verder kon worden toegelicht. De kantonrechter heeft de stellingen van [eiser] als juist aangenomen, omdat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de aanzegging van de huurverhoging.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] tijdig een voorstel tot huurprijsverhoging heeft gedaan en dat [gedaagde] hiervan op de hoogte was. De vordering van [eiser] is toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. [Gedagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.