ECLI:NL:RBLIM:2025:2916

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
11316795 \ CV EXPL 24-4811
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst tussen wervingsbedrijf en opdrachtgever

In deze zaak vordert eiseres, een wervingsbedrijf, betaling van een factuur van € 8.000,00 exclusief btw van gedaagde, een ondernemer die op zoek was naar personeel. Eiseres stelt dat er een mondelinge bemiddelingsovereenkomst is gesloten, waarbij zij gedaagde in contact heeft gebracht met een kandidaat voor een functie. Gedaagde betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat de bemiddeling als een vriendendienst moet worden beschouwd. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een bemiddelingsovereenkomst is ontstaan, gebaseerd op de gedragingen van beide partijen en de communicatie tussen hen. De rechter stelt vast dat gedaagde op de hoogte was van de professionele rol van eiseres en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er een vergoeding tegenover de geleverde diensten stond. De vordering van eiseres wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11316795 \ CV EXPL 24-4811
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] H.O.D.N. [handelsnaam 1],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
in persoon procederend,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.A.M.W. Snackers-Lutgens.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 11 september 2024 met producties 1 tot en met 20 en het herstelexploot van 17 september 2024;
- de conclusie van antwoord met 1 productie;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het e-mailbericht van [eiseres] van 12 januari 2025 met aanvullende producties 21 tot en met 23;
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt en waarbij [eiseres] een pleitnotitie heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft een eenmanszaak die zich richt op de werving en selectie van personeel in verschillende vakgebieden. [gedaagde] heeft een eenmanszaak die zich richt op het bieden van lease- en mobiliteitsoplossingen. [eiseres] en [gedaagde] kennen elkaar al geruime tijd vanuit hun zakelijke netwerk.
2.2.
In de jaren 2020 tot en met 2024 is meermaals contact geweest tussen partijen over de behoefte aan personeel van [gedaagde] en de mogelijke rol die [eiseres] daarin zou kunnen spelen.
2.3.
Begin maart 2024 was [gedaagde] op zoek naar een junior accountmanager voor zijn bedrijf. [eiseres] had twee kandidaten in haar portefeuille die mogelijk geschikt zouden kunnen zijn voor deze functie, de heer [naam kandidaat 1] (hierna: [naam kandidaat 1] ) en de heer [naam kandidaat 2] (hierna: [naam kandidaat 2] ).
2.4.
[eiseres] heeft beide kandidaten benaderd. [naam kandidaat 2] heeft per Whatsapp-bericht van 8 maart 2024 aangegeven dat hij zelf telefonisch contact zou opnemen met [gedaagde] en heeft, nadat dat telefonisch contact heeft plaatsgevonden, op 15 maart 2024 aangegeven af te zien van een verder sollicitatietraject.
2.5.
Per e-mail van 6 maart 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] het profiel van [naam kandidaat 1] gestuurd als mogelijke kandidaat voor de openstaande functie. Op 13 maart 2024 heeft [gedaagde] een kennismakingsgesprek gevoerd met [naam kandidaat 1] .
2.6.
Na een assessment op 18 maart 2024, een tweede gesprek op 22 maart 2024, een telefonisch gesprek op 29 maart 2024 en een laatste gesprek op 3 april 2024 zijn [naam kandidaat 1] en [gedaagde] overeengekomen dat [naam kandidaat 1] eerst via een proefplaatsing van het UWV vanaf 15 april 2024 bij [gedaagde] te werk gesteld zou worden en na afloop daarvan bij [gedaagde] in dienst zou treden vanaf 15 juni 2024.
2.7.
Per e-mail van 3 april 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een voorstel van € 8.000,00 exclusief btw gestuurd voor de financiële afhandeling van haar rol bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [naam kandidaat 1] . Per e-mail van 15 april 2024 heeft [gedaagde] daarop gereageerd met de mededeling dat hij een bedrag van maximaal € 500,00 aan [eiseres] wilde betalen.
2.8.
Na enige correspondentie over en weer heeft [eiseres] per e-mail van 4 juni 2024 aan [gedaagde] een factuur (met als factuurdatum 4 juni 2024) doen toekomen voor een totaal bedrag van € 9.680,00 inclusief btw. [gedaagde] is niet tot betaling van deze factuur overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
-
primair: betaling van haar factuur van € 8.000,00 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
-
subsidiair: betaling van een schadevergoeding van € 8.000,00,
-
primair en subsidiair: betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding en betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde] een mondelinge bemiddelingsovereenkomst is overeengekomen, op grond waarvan zij aan [gedaagde] een factuur van € 8.000,- heeft doen toekomen voor haar werkzaamheden inzake de werving en selectie van [naam kandidaat 1] . [gedaagde] is niet tot betaling van deze factuur overgegaan en daarom vordert [eiseres] ook de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. Subsidiair vordert [eiseres] een schadevergoeding van € 8.000,00 van [gedaagde] wegens onrechtmatige verrijking omdat [gedaagde] zonder enige vergoeding een geschikte kandidaat heeft verkregen en [eiseres] [naam kandidaat 1] nu nergens anders meer kan plaatsen. Meer subsidiair, althans zo begrijpt de kantonrechter, vordert [eiseres] € 8.000,00 aan schadevergoeding omdat sprake is van een onrechtmatige daad aangezien [gedaagde] , zonder betaling van de factuur van [eiseres] , [naam kandidaat 1] in dienst heeft genomen.
3.3.
[gedaagde] betwist dat tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen. Hij voert daartoe aan dat hij nooit een (voldoende bepaalbaar) aanbod inzake het aangaan van een dergelijke overeenkomst van [eiseres] ontvangen en dat daarom ook geen sprake kan zijn van aanvaarding daarvan. Weliswaar heeft [eiseres] [gedaagde] in contact gebracht met [naam kandidaat 1] maar dat moet als een vriendendienst beschouwd worden en zeker niet als een professionele bemiddeling waar een dergelijke forse vergoeding tegenover staat, aldus [gedaagde] . Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake omdat het onduidelijk is of [gedaagde] wel een kandidaat via een recruitmentbureau zou hebben verworven of recruitment via LinkedIn zou hebben doorgezet. Tot slot is de grondslag onrechtmatige daad onvoldoende onderbouwd door [eiseres] , aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van dit geschil is of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of daaruit een verplichting tot betaling van loon voortvloeit voor [gedaagde] . De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 6:217 BW een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Aangezien [eiseres] het bestaan van een (bemiddelings)overeenkomst aan haar primaire vordering ten grondslag legt en op grond van die overeenkomst betaling vordert, rust de stelplicht (en bewijslast) ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst op haar.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat partijen elkaar kennen vanuit hun zakelijke netwerk als ondernemers. In die context is [gedaagde] er dus steeds van op de hoogte geweest dat [eiseres] beroepsmatig werving- en selectieactiviteiten uitvoert en dat haar professionele dienstverlening daaruit bestaat. De kantonrechter stelt ook vast dat uit de tussen partijen gevoerde whatsappcorrespondentie blijkt dat [gedaagde] in de periode 2020-2022 meerdere keren aan [eiseres] heeft laten weten dat hij behoefte had aan extra personeel voor zijn bedrijf en ervan uitging dat [eiseres] daarin wat voor hem zou kunnen betekenen.
4.3.
Uit het door [eiseres] gepresenteerde en door [gedaagde] onvoldoende weersproken feitenrelaas blijkt in elk geval dat [gedaagde] begin maart 2024 voor zijn bedrijf op zoek was naar een junior accountmanager. Er is toen opnieuw telefonisch contact tussen partijen geweest, Wat de aanleiding voor dit telefonisch contact is geweest kan in het midden blijven, het staat in elk geval vast dat [eiseres] na dit contact twee kandidaten voor de functie aan [gedaagde] heeft doorgestuurd. [naam kandidaat 2] heeft, na gecontacteerd te zijn geweest door [eiseres] , zelf telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] en heeft daarna afgezien van een verdere sollicitatie bij [gedaagde] . [eiseres] heeft [gedaagde] per e-mail het profiel van [naam kandidaat 1] , met daarbij een toelichting, doorgestuurd. Na diverse afspraken tussen [naam kandidaat 1] en [gedaagde] en contacten over en weer daarover tussen [eiseres] en [gedaagde] is [naam kandidaat 1] in dienst getreden bij [gedaagde] .
4.4.
[gedaagde] voert aan dat hij het doorsturen van het profiel en de daaropvolgende diverse contactmomenten met [eiseres] steeds heeft opgevat als een vriendendienst zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond of slechts tegen een kleine vergoeding in natura, zoals een etentje van circa € 500,00. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangevoerd op basis waarvan hij dat redelijkerwijs heeft mogen denken. Als het enkel bij het simpele doorsturen van het CV van één potentiële kandidaat was gebleven dan was daar nog wel iets voor te zeggen geweest, maar in dit geval heeft [eiseres] [gedaagde] in contact gebracht met twee mogelijke kandidaten, heeft zij hem een uitgebreid profiel van [naam kandidaat 1] met toelichting gestuurd, is er gedurende het gehele sollicitatietraject van [naam kandidaat 1] meermaals contact, telefonisch, per e-mail en via whatsappberichten, tussen [eiseres] en [gedaagde] geweest over het verloop van de gesprekken tussen [gedaagde] en [naam kandidaat 1] , het plannen van nieuwe afspraken en het uiteindelijk sluiten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] , gelet op de zakelijke relatie tussen partijen, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [eiseres] deze activiteiten niet gratis uitvoerde maar dat zij dit deed in het kader van een bemiddelingsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is in elk geval dat [gedaagde] redelijkerwijs de gedachte heeft mogen opvatten dat [eiseres] haar bemiddelingsactiviteiten geheel gratis zou uitoefenen. Uit de diverse uitlatingen van [gedaagde] (“we maken het sowieso goed”, “doe maar een voorstel”, “daar komen we wel uit”) leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] heel goed had begrepen dat [eiseres] deze werkzaamheden in elk geval niet gratis verrichtte en dat hij zich er bewust van was dat hij gebruik maakte van haar zakelijke dienstverlening waar een beloning tegenover stond.
4.5.
[gedaagde] is, vrijwel direct nadat [eiseres] hem het profiel van [naam kandidaat 1] had toegestuurd, een eerste gesprek met hem aangegaan. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] dat redelijkerwijs heeft mogen opvatten als een aanvaarding van haar aanbod om ten minste voor die door haar aangedragen kandidaat een bemiddelingsovereenkomst te sluiten. Het feit dat geen schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de volledige inhoud van de dienstverlening is gesloten, laat in dit geval onverlet dat uit de gedragingen en verklaringen van partijen over en weer, zoals hiervoor in 4.4 aan de orde is gesteld, het aanbod van een overeenkomst en de aanvaarding daarvan kan worden afgeleid. De kantonrechter is daarom van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat deze overeenkomst gekwalificeerd kan worden als een bemiddelingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:425 BW is.
4.6.
Een bemiddelingsovereenkomst is een overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, [eiseres] , zich tegenover de andere partij, [gedaagde] , verbindt om tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. In artikel 7:426 BW is bepaald dat de tussenpersoon recht heeft op loon zodra door zijn bemiddeling de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de derde tot stand is gekomen. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat voor [gedaagde] een betalingsverplichting is ontstaan als gevolg van de bemiddeling van [eiseres] bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [naam kandidaat 1] .
4.7.
[gedaagde] voert aan dat over de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van het loon niet is gesproken, en dat daarom voor hem niet inzichtelijk is geweest welke prijs voor welke werkzaamheden betaald zou moeten worden. Uit het toepasselijke artikel 7:405 BW volgt echter dat een overeenkomst van opdracht, zoals een bemiddelingsovereenkomst, kan worden gesloten, zonder dat over de hoogte van het loon overeenstemming is bereikt. Uit artikel 7:405 lid 2 BW volgt dat in dat geval het op de gebruikelijk wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.
4.8.
[eiseres] heeft gesteld dat de gemiddelde beloning in de werving- en selectiebranche 15% tot 30% van het bruto jaarloon van de aangenomen kandidaat bedraagt. Zij heeft deze stelling gemotiveerd aan de hand van een e-mail van een collega uit dezelfde branche en een e-mail van een HR-professional die regelmatig gebruik maakt van de diensten van werving- en selectiebureaus. [gedaagde] heeft de berekening van de beloning op zichzelf niet betwist, en heeft zelf ook twee offertes, uit 2022 en 2023 overgelegd, waaruit een vergelijkbaar gemiddeld tarief blijkt. De kantonrechter stelt daarom vast dat dit de gebruikelijke beloningspercentages in de werving- en selectiebranche zijn. Voor [eiseres] is het gebruikelijk dat zij een fee van 20% van het fulltime bruto jaarsalaris inclusief alle emolumenten bij haar opdrachtgever in rekening brengt. In het geval van [gedaagde] is zij uitgegaan van 20% van het bruto jaarsalaris op basis van een parttime arbeidsduur van 36 uur en heeft zij het uiteindelijk in rekening gebrachte bedrag naar beneden afgerond naar € 8.000,00 exclusief btw. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter dit een gebruikelijke en redelijke prijs en zal hij dit bedrag toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de factuur, zijnde 19 juni 2024.
4.9.
[eiseres] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 775,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief behorende bij een hoofdsom van € 8.000,00 en zal worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen, vanaf de dag van dagvaarding, 11 september 2024.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] . De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
248,00
- reis- en verletkosten
50,00
Totaal
413,84
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
Omdat [eiseres] in persoon procedeert worden als nakosten alleen (voorwaardelijk) de kosten van betekening van het vonnis toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 8.000 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf 19 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 413,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, tevens te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
LC