ECLI:NL:RBLIM:2025:257

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
ROE 24/5148 en ROE 25/5149
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake opschorting en intrekking bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die sinds 21 januari 2019 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen tot opschorting en intrekking van zijn uitkering. Het college had de uitkering opgeschort per 9 november 2024 en ingetrokken per dezelfde datum, omdat verzoeker niet de gevraagde gegevens had ingeleverd en vermoedelijk zwart werkte als stukadoor.

De voorzieningenrechter heeft op 9 januari 2025 de verzoeken behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker na de intrekking van zijn uitkering een nieuwe aanvraag had gedaan en voorschotten had ontvangen. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij financiële geschillen niet snel sprake is van spoedeisend belang, omdat eventuele terugbetalingen na afloop van de bodemprocedure mogelijk zijn.

De rechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was, omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M.L. Goofers, in aanwezigheid van griffier mr. E.M.L. Kousen, en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/5148 en ROE 24/5149

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G. Debije),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigden: mr. S.L.J.H. Stevenhaagen en R.X.Y. Ritzerveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker in verband met de besluiten van het college tot opschorting en intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Met het besluit van 12 november 2024 heeft het college de uitkering opgeschort vanaf 9 november 2024. Met het besluit van 22 november 2024 heeft het college de uitkering ingetrokken per 9 november 2024.
1.2.
Verzoeker heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontving sinds 21 januari 2019 een uitkering op grond van de PW naar de norm van een alleenstaande. Het college heeft aanleiding gezien om een onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering, omdat het vermoeden bestaat dat verzoeker zwart werkt als stukadoor. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek en waarnemingen verricht.
3. Op 28 oktober 2024 is verzoeker uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek. In dat gesprek heeft verzoeker verklaard dat hij zich als stukadoor aanbiedt en het afgelopen jaar op meerdere adressen stukadoorswerkzaamheden of andere werkzaamheden heeft verricht en hiervoor inkomsten heeft ontvangen of werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij niet is betaald.
4. Bij brief van 29 oktober 2024 is verzoeker verzocht om uiterlijk 8 november 2024 verschillende gegevens over te leggen, waaronder afspraakbevestigingen met zijn medische behandelaars; bankafschriften en een administratie van de werkzaamheden die hij heeft verricht.
5. Bij besluit van 12 november 2024 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 9 november 2024 opgeschort met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW, omdat verzoeker de gevraagde gegevens niet (volledig) heeft ingeleverd. Het college heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog uiterlijk 21 november 2024 de in de brief van 29 oktober 2024 genoemde gegevens in te leveren.
6. Bij besluit van 22 november 2024 (besluit 2) heeft het college de uitkering vanaf 9 november 2024 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW. Verzoeker heeft de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn ingeleverd en heeft ten onrechte geen melding gemaakt van de zwarte inkomsten en van het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden.
7. Verzoeker kan zich hier niet in vinden en heeft bezwaar gemaakt. Op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
9. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak die gaat over de vraag of de bijstand mocht worden opgeschort en ingetrokken, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog worden (terug)betaald als verzoeker achteraf gelijk krijgt, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dat is alleen anders als verzoeker door de intrekking van de bijstand in een acute financieel noodsituatie zit of op korte termijn dreigt te komen en er daarom een onomkeerbare situatie dreigt.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen sprake van een acute financiële noodsituatie als hiervoor bedoeld. Deze procedure is bedoeld voor het treffen van een voorlopige voorziening ter overbrugging van de periode tot aan de beslissing op het bezwaar. Verzoeker heeft op 29 november 2024 een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan en in het kader van de nieuwe aanvraag zijn aan verzoeker voorschotten verleend. Het college heeft op zitting aangegeven dat naar aanleiding van de nieuwe aanvraag voor 29 en 30 november 2024 een voorschot is verstrekt ter hoogte van 90% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm. Op 8 januari 2024 is het besluit genomen tot de verstrekking van een voorschot (ook ter hoogte van 90% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm) over de hele maand december 2024. Dit gaat om een bedrag van (circa) € 1.100,00. Verzoeker zou hiermee in staat moeten zijn om te voorzien in de aflossing van zijn huurachterstand en in zijn kosten van levensonderhoud tot aan de beslissing op het bezwaar. Er is een huurachterstand van 2,5 maand. Uit de bankafschriften volgt dat de huur € 525,00 per maand is. Daarnaast ontvangt verzoeker ook nog toeslagen, waaronder huurtoeslag van € 292,00 per maand. Dat de voorschotten niet voldoende zouden zijn, omdat verzoeker nog andere schulden heeft die hij moet voldoen, leidt niet tot een andere conclusie. Verzoeker geniet immers bescherming van de regels over de beslagvrije voet. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening niet aanwezig.
Evident onrechtmatig?
11. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door verzoeker gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat het college het besluit om de uitkering in te trekken niet mocht nemen. Gelet op het dossier, de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvan hier geen sprake is. Verzoeker heeft immers in elk geval de bankafschriften over de periode van 10 juli 2024 tot en met 31 juli 2024 en 27 oktober 2024 niet ingeleverd, terwijl hij daarover wel kon beschikken en bankafschriften ook relevant zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.

Conclusie en gevolgen

12. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 januari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.