ECLI:NL:RBLIM:2025:2556

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
C/03/337130 / KG ZA 24-457
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen en rectificatie in kort geding tussen advocaten en hun voormalige cliënt

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, hebben eisers, bestaande uit een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en twee advocaten, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een voormalig cliënt en twee vennootschappen. De eisers vorderen dat gedaagden zich onthouden van onrechtmatige uitlatingen over hen en rectificaties sturen naar de betrokken partijen. De aanleiding voor de procedure zijn beschuldigingen van gedaagde aan het adres van de advocaten, die volgens hen onterecht zijn geuit en schadelijk zijn voor hun reputatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschuldigingen van gedaagde ongefundeerd zijn en dat er geen bewijs is voor de claims die zijn gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de beschuldigingen te verspreiden en heeft hen veroordeeld tot het staken van deze uitlatingen en het doen van rectificaties. De vordering van de eisers is grotendeels toegewezen, met inachtneming van de proceskosten. De zaak heeft ook een internationaal karakter, aangezien gedaagde in België woont en een van de vennootschappen daar is gevestigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/337130 / KG ZA 24-457
Vonnis in kort geding van 30 januari 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2 [eiser sub 2] ,

woonplaats gekozen hebbende te [vestigingsplaats] ,

3 [eiser sub 3] ,

woonplaats gekozen hebbende te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. Th. Boumans;
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YAFRA B.V.,
gevestigd te Goes,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZEEBRA REUMATOLOGIE B.V.,
gevestigd te Antwerpen (België),
gedaagden.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd en apart:
[eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] .
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd en apart: [gedaagde sub 1] , Yafra en Zeebra Reumatologie.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 13;
  • de akte inbreng productie, almede houdende vermeerdering van eis met producties 14 t/m 16;
  • de brief van 15 januari 2025 namens [eisers] met productie 17;
  • de brief van 15 januari 2025 van [gedaagde sub 1] ;
  • de e-mail van 15 januari 2025 met bijlagen van [gedaagde sub 1] , onder meer houdende een verzoek tot uitstel van de zitting;
  • de e-mail van 15 januari 2025 van de griffier aan [gedaagde sub 1] ,
  • de e-mail van 16 januari 2025 namens [eisers] met productie 18,
  • de e-mail van 16 januari 2025 van [gedaagde sub 1] ,
  • de terechtzitting.
1.2.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , beiden mede namens [eiseres sub 1] , bijgestaan door
mr. Boumans,
- [gedaagde sub 1] , mede namens Yafra en Zeebra Reumatologie.
[gedaagde sub 1] is op haar verzoek digitaal, te weten via een Teams-verbinding, gehoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is (middellijk) bestuurder van Yafra en Zeebra Reumatologie.
2.2.
[eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn als advocaten werkzaam bij [eisers] Zij hebben in opdracht van [gedaagden] juridische werkzaamheden verricht. De aanleiding voor het aanzoeken van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] was – kort gezegd - dat [gedaagde sub 1] in privé en in haar hoedanigheid van bestuurder van Yafra en Zeebra Reumatologie verwikkeld was geraakt in een of meer juridische procedures met haar voormalig medebestuurders binnen Zeebra Reumatologie.
2.3.
De verzochte juridische bijstand was zowel civielrechtelijk als strafrechtelijke van aard. De te verlenen bijstand in strafzaken zou worden verleend door [eiser sub 3] en betrof de wens van [gedaagde sub 1] dat er strafrechtelijke vervolging zou plaatsvinden van degene(n) die jegens haar strafrechtelijk verwijtbaar zou(den) hebben gehandeld. De civielrechtelijke bijstand zou worden verleend door [eiser sub 2] en had te maken met het hoger beroep in een kortgedingprocedure tussen de voormalige medebestuurders van [gedaagde sub 1] in Zeebra Reumatologie enerzijds en [gedaagde sub 1] en Yafra anderzijds. Het hoger beroep diende voor het gerechtshof Den Bosch.
2.4.
Bij e-mail van 12 november 2024 [1] aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] heeft [gedaagde sub 1] geklaagd over de juridische dienstverlening. Onder meer haalt zij aan dat [eiser sub 2] nog geen kort geding was gestart en [eiser sub 3] nog geen proces-verbaal van aangifte had opgesteld.
2.5.
Ook in een e-mail van 15 november 2024 [2] aan het arrondissementsparket Noord-Holland beklaagt [gedaagde sub 1] zich – kort gezegd – over de bijstand door [eiser sub 2] en [eiser sub 3] .
2.6.
Bij brief van 18 november 2024 [3] hebben [eiser sub 2] en [eiser sub 3] aan [gedaagde sub 1] laten weten dat zij, na overleg met de deken van de Orde van Advocaten, hun werkzaamheden neerleggen. De daarvoor aangevoerde reden is – kort gezegd – een ernstig verschil van mening over de wijze waarop de opdracht zou moeten worden uitgevoerd.
2.7.
Op 25 november 2024 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail [4] gestuurd aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , waarin zij dezen beschuldigt van misleiding, manipulatie en bewuste benadeling. Verder beschuldigt [gedaagde sub 1] [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ervan dat zij bewust een verkeerd postadres van [gedaagde sub 1] hebben doorgegeven, zodat zij een dagvaarding in een beweerdelijk lopende strafzaak niet zou ontvangen. Deze e-mail heeft [gedaagde sub 1] ook naar het meldpunt van het AFM verstuurd.
2.8.
Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] deze e-mail ook doorgestuurd naar een groot aantal instanties (genoemd in randnummer 21 van de dagvaarding) [5] , waaronder het Openbaar Ministerie, het gerechtshof Den Bosch, de Orde van Advocaten en het parket Antwerpen.
2.9.
Op 5 december 2024 heeft [gedaagde sub 1] een nieuwe e-mail [6] aan een zeer groot aantal partijen (genoemd in randnummer 22 van de dagvaarding) gestuurd, waaronder (naast de hiervoor vermelde adressanten) de nationale ombudsman, ten minste één nieuwsorganisatie, de Orde van Advocaten en bankinstellingen. In die e-mail worden geluidsopnames gedeeld van een gesprek dat [gedaagde sub 1] heeft gehad met [eiser sub 3] . Voorts beschuldigt [gedaagde sub 1] [eiser sub 2] en [eiser sub 3] er wederom van haar bewust te hebben misleid en samen te werken met de wederpartij van [gedaagde sub 1] , met het doel [gedaagde sub 1] te benadelen. Verder beschuldigt [gedaagde sub 1] [eiser sub 3] in die e-mail van identiteitsfraude en valsheid in geschrifte.
2.10.
Op 6 december 2024 heeft [gedaagde sub 1] wederom een e-mail [7] aan een groot aantal partijen (genoemd in randnummer 23 van de dagvaarding) gestuurd, waaronder de hiervoor vermelde adressanten. Daarin uit zij wederom beschuldigingen uit aan het adres van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , onder meer stellende dat zij door hen systematisch en op ernstige wijze is misleid en gemanipuleerd en dat zij strafrechtelijk verwijtbaar jegens haar hebben gehandeld.
2.11.
Op 18 december 2024 [8] heeft [gedaagde sub 1] een vergelijkbare e-mail aan een groot aantal adressanten gestuurd.
2.12.
Op 1 januari 2025 uit [gedaagde sub 1] voormelde beschuldigingen in een klachtenformulier gericht aan de deken van de orde van advocaten [9] .

3.Het geschil

3.1.
De achtergrond van die beschuldigingen die [gedaagde sub 1] uit middels de hiervoor aangehaalde e-mails verspreidt is volgens [eisers] de volgende.
[eiser sub 3] heeft in opdracht van [gedaagde sub 1] een concept van een aangifte van een strafbaar feit opgesteld, welke door [gedaagde sub 1] niet akkoord is bevonden, waarna zij een eigen aangifte heeft ingediend. Omdat de aangifte door de politie is ‘opgelegd’ met als reden dat er sprake zou zijn van een civiel geschil, heeft [eiser sub 3] van [gedaagde sub 1] de opdracht gekregen een zogenoemde artikel 12 Sv-procedure te starten. [eiser sub 3] heeft aan [gedaagde sub 1] te kennen gegeven dat de weg van de artikel 12 Sv-procedure pas gevolgd kan worden nadat een officier van justitie negatief heeft beslist op een bezwaarschrift. Daar heeft [eiser sub 3] een concept voor opgesteld, maar er is geen bezwaarschrift ingediend omdat [gedaagde sub 1] daar geen toestemming voor heeft verleend. Vervolgens beweert [gedaagde sub 1] dat er strafzaken tegen haar aanhangig zouden zijn gemaakt en dat [eiser sub 3] haar weigert de stukken daarvan te verstrekken en ook anderszins haar belangen niet te behartigen. Van strafzaken is echter geen sprake en de werkzaamheden van [eiser sub 3] zijn beperkt gebleven tot het opstellen van de twee voornoemde concepten.
[eiser sub 2] zou [gedaagde sub 1] en Yafar bijstaan in de hoger beroepsprocedure zoals vermeld in 2.3. [eiser sub 2] heeft een memorie van antwoord opgesteld en ingediend en [gedaagde sub 1] van al zijn werkzaamheden op de hoogte gehouden, onder meer door het aan haar ter kennis stellen van de zogenaamde H-formulieren en correspondentie anderszins met het hof. [gedaagde sub 1] weigert echter te geloven dat het officiële stukken betreft en beweert dat er geen procedure loopt. Een e-mail van de griffie van het hof aan [eiser sub 2] is volgens [gedaagde sub 1] vervalst. Zij is niet ingegaan op het aanbod van [eiser sub 2] om op diens kantoor, via diens laptop, samen de rol te bekijken. Niettemin beweert zij in de e-mails aan derden dat ook [eiser sub 2] haar belangen niet behartigt en beschuldigt zij hem ervan dat hij de hoger beroepsprocedure, in samenspraak met de advocaat van de wederpartijen, in scene heeft gezet.
[gedaagde sub 1] lijkt [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet te (willen) begrijpen en kolkt ten onrechte over van het wantrouwen.
3.2.
[eisers] stellen dat de beschuldigingen die [gedaagde sub 1] uit onjuist zijn en van geen enkel bewijs voorzien. [gedaagden] handelen volgens [eisers] onrechtmatige handelen, doordat zij de eer en goede naam van [eisers] op grove wijze aantasten. In de in 2.7. t/m. 2.11 bedoelde e-mails en het klachtenformulier als vermeld onder 2.12. laten zij zich volgens [eisers] immers op een hoogst beschuldigende manier uit over [eisers] , terwijl die beschuldigingen in strijd met de waarheid zijn gedaan en ook niet met bewijs zijn onderbouwd. [gedaagden] handelen, getuige de lijst met aangeschreven partijen (genoemd in de randnummers 21 t/m 23 van de dagvaarding), daarbij volgens [eisers] ook onbedachtzaam, doordat “alles en iedereen” wordt aangeschreven. De omstreden uitlatingen worden volgens [eisers] ook niet beschermd door het recht op vrije meningsuiting, nu, in de gegeven omstandigheden, hun recht op bescherming van hun eer en goede naam zwaarder weegt.
3.3.
Op grond van voorgaande stellingen vorderen [eisers] bij dagvaarding dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] veroordeelt direct alle onrechtmatig gedane uitlatingen ten laste van eisers te staken en gestaakt te houden, in het bijzonder zich te onthouden van iedere vorm van kwaadsprekerijen, smaad, laster of pogingen ten laste van eisers [eiseres sub 1] dan wel [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per gebeurtenis, met een maximum van € 300.000,-;
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis onmiddellijk en onvoorwaardelijk een rectificatie uit te brengen aan alle genoemde geadresseerden, met de navolgende tekst:

In eerdere e-mails/berichten heb ik aan u onterechte beschuldigingen geuit jegens mr. [eiser sub 2] en mr. [eiser sub 3] van [eiseres sub 1] . Bij deze wil ik deze uitingen rectificeren. De eerdere gedane beschuldigingen zijn op geen waarheden gebaseerd en zijn onterecht geuit. Ik heb nooit en te nimmer toestemming gehad deze informatie naar buiten te brengen. Noch [eiseres sub 1] , noch mr. [eiser sub 2] , noch mr. [eiser sub 3] heeft zich ooit schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit. De door mij gedane uitlatingen berusten op een misverstand. Ik verzoek u de eerdere door u van mijn ontvangen e-mails als niet verzonden te beschouwen en te vernietigen.’’
op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 150.000,-, indien de rectificatie niet op deze wijze aan alle in randnummer 21, 22 en 23 van de dagvaarding genoemde e-mailadressen is verzonden;
III. althans één of meerdere voorziening(en) treft die de voorzieningenrechter in goede justitie voorkomen;
IV. bepaalt dat deze titel in de gehele EU en met name in België ten uitvoer kan worden gelegd;
V. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.4.
Bij akte vermeerdering van eis hebben [eisers] – kort gezegd – aan deze vordering toegevoegd dat [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld om bij wijze van voorschot op schadevergoeding aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] € 2.500,- te betalen alsook dat de onder I vermelde veroordeling hoofdelijk wordt uitgesproken.
3.5.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek om aanhouding

4.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [gedaagden] om aanhouding van de behandeling, omdat ze niet alle stukken zouden hebben ontvangen die [eisers] hebben overgelegd, afgewezen. De dagvaarding en daarbij behorende stukken zijn immers tijdig betekend aan het door [gedaagden] als juist erkende adres, te weten [adres] , te [woonplaats] .
Zijn alle gedaagden verschenen in de procedure?
4.2.
[gedaagde sub 1] heeft verklaard ook namens Yafra en Zeebra Reumatologie te verschijnen, zodat deze ook in het geding zijn verschenen.
Is de voorzieningenrechter internationaal bevoegd?
4.3.
Omdat [gedaagde sub 1] in België woont en Zeebra Reumatologie in België is gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter en dient derhalve te worden onderzocht of de voorzieningenrechter (internationale) rechtsmacht heeft.
4.4.
Die rechtsmacht dient te worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, betreffende de rechterlijke bevoegd, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (verder ook te noemen: Brussel-I bis).
4.5.
Artikel 7 lid 2 Brussel-I bis bepaalt dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, dat een persoon die woonplaats heeft op het gebied van een lidstaat in een ander lidstaat kan worden gedagvaard voor de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Nu daaronder ook moet worden begrepen de plaats waar de schade is ingetreden, is de voorzieningenrechter bevoegd. De gestelde schade aan eer en goede naam treedt immers op in Nederland omdat [eisers] daar is gevestigd, respectievelijk wonen en ook werkzaam zijn.
Welk recht is van toepassing?
4.6.
Vanwege het internationale karakter van de dient ook te worden onderzocht welk nationaal recht op de zaak van toepassing is.
4.7.
Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (verder te noemen: Rome II).
4.8.
Op grond van het bepaalde in artikel 4 Rome II is het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
4.9.
Nu de beweerde schade bestaat in de aantasting van de eer en goede naam van [eisers] en deze zijn gevestigd, dan wel woonplaats hebben in Nederland en daar ook werkzaam zijn, is de beweerde schade in Nederland geleden en is op grond van artikel 4 Rome II Nederlands recht van toepassing ten aanzien van de vraag of [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld.
De vermeerdering van eis
4.10.
[eisers] hebben, zoals gezegd, hun eis vermeerderd. [eisers] stellen deze eisvermeerdering per e-mail van 8 januari 2025 aan [gedaagde sub 1] kenbaar te hebben gemaakt. [gedaagden] betwisten de e-mail te hebben ontvangen.
4.11.
De voorzieningenrechter kan niet vaststellen dat [gedaagden] de e-mail van 8 januari 2025 hebben ontvangen. Daaruit volgt dat moet worden geacht dat de eiswijziging vóór de zitting niet bekend was bij [gedaagden] en derhalve pas ter zitting te zijn gedaan.
4.12.
Gelet op de aard van de eiswijziging is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze eiswijziging, gelet op het tijdstip waarop deze is gedaan, in strijd is met de goede procesorde is, zodat de gewijzigde eis buiten beschouwing wordt gelaten.
Ten gronde
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] , gezien de inhoud van de in 2.7. t/m 2.11. bedoelde berichten onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 2] en [eiser sub 3] door het verspreiden daarvan. Deze berichten bevatten immers ernstige en ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , die daarom ernstige gevolgen (kunnen) hebben voor de reputatie van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] . Allereerst is daarbij van belang dat de beschuldigingen geen steun vinden in de beschikbare informatie; [gedaagde sub 1] heeft deze beschuldigingen immers in het geheel niet onderbouwd. Verder geldt dat, als [gedaagde sub 1] ontevreden is over haar advocaten, zij (indien zij bij de advocaten geen gehoor vindt) een klacht kan indienen bij een klachtenfunctionaris en/of de deken van de orde van advocaten – wat zij ook heeft gedaan – en het staat haar ook vrij een civiele procedure te voeren. Niet gebleken is dat het over een groot publiek verspreiden van de beschuldigingen – ook gegeven deze andere mogelijkheden - een legitiem doel dient.
4.14.
Het verweer van [gedaagden] zoveel partijen zijn gemaild, omdat [gedaagde sub 1] nergens gehoor vond, kan het handelen van [gedaagden] (dan ook) niet rechtvaardigen. Ook het verweer van [gedaagden] dat zij hebben gehandeld als klokkenluider, kan niet rechtvaardigen dat zij de bedoelde e-mails heeft gestuurd. Daarbij is mede van belang dat de misstanden die [gedaagden] kennelijk als klokkenluider beweren aan de kaak te moeten stellen, niet het handelen van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] betreft, maar dat van haar voormalige zakenpartners.
4.15.
De vordering die ertoe strekt dat [gedaagden] wordt geboden de onrechtmatige uitlatingen over [eiser sub 2] en [eiser sub 3] te staken, zal, onder verwijzing naar het vorenstaande, worden toegewezen, met dien verstande dat de uit te spreken veroordeling wordt toegesneden op hetgeen tot heden aan onrechtmatige uitingen is gedaan. Het gedrag in het verleden van [gedaagden] vormt immers de rechtvaardiging voor het verbod voor de toekomst, zodat dit verbod moet aansluiten bij dat gedrag. Ook Yafra en Zeebra Reumatologie zullen worden veroordeeld, omdat [gedaagde sub 1] heeft verklaard de beschuldigingen mede namens hen te uiten.
4.16.
[eisers] hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat de vordering onder II moet worden beschouwd als een vordering tot veroordeling tot openbaarmaking van een rectificatie, als bedoeld in artikel 6:167 BW. Omdat het er voor nu voor moet worden gehouden dat er sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagden] op grond van het onrechtmatig verspreiden van onjuiste beschuldigingen, is die vordering toewijsbaar jegens [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , met dien verstande dat de tekst wordt gewijzigd in die zin dat in de rectificatie moet worden opgenomen dat [eiser sub 2] noch [eiser sub 3] zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvan [gedaagden] hen hebben beschuldigd. De aard van de vordering verhindert dat deze hoofdelijk wordt uitgesproken.
4.17.
De vorderingen van [eiseres sub 1] moeten worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] zich ook richten tegen het advocatenkantoor. Dat de onrechtmatige beschuldigingen van [gedaagde sub 1] zijn gericht tegen [eiser sub 2] en [eiser sub 3] in persoon, die partner zijn van en als advocaat werkzaam zijn binnen het door [eiseres sub 1] gedreven kantoor, betekent niet dat door het onrechtmatige handelen van [gedaagden] jegens hen ook onrechtmatig is gehandeld jegens [eiseres sub 1] .
4.18.
Voor zover nog toe zou worden gekomen aan de vordering onder III, moet deze worden afgewezen als onvoldoende bepaald.
4.19.
De vordering onder IV moet eveneens worden afgewezen. Deze volgens [eisers] op de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen gebaseerde vordering ziet immers enkel op niet-betwiste schuldvorderingen, waarvan hier geen sprake is.
4.20.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 151,10;
- griffierecht € 714,00;
- salaris advocaat €
1.107,00;
Totaal € 1.972,10.
4.21.
[eiseres sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [gedaagden] , tot aan dit vonnis begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Yafra en Zeebra Reumatologie om te staken en gestaakt te houden de onrechtmatig uitlatingen over [eiser sub 2] en [eiser sub 3] betreffende het door hen beweerdelijk strafrechtelijk en/of anderszins verwijtbaar jegens [gedaagde sub 1] , Yafra en/of Zeebra Reumatologie handelen alsmede zich te onthouden van daarmee vergelijkbare uitingen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per gebeurtenis, met een maximum van € 300.000,-;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Yafra en Zeebra Reumatologie om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis onmiddellijk en onvoorwaardelijk een rectificatie uit te brengen aan alle in de randnummers 21, 22 en 23 van de dagvaarding genoemde geadresseerden, met de navolgende tekst:

In eerdere e-mails/berichten heb ik aan u onterechte beschuldigingen geuit jegens mr. [eiser sub 2] en mr. [eiser sub 3] van [eiseres sub 1] . Bij deze wil ik deze wil ik deze uitingen rectificeren. De eerdere gedane beschuldigingen zijn op geen waarheden gebaseerd en zijn onterecht geuit. Ik heb nooit en te nimmer toestemming gehad deze informatie naar buiten te brengen. Mr. [eiser sub 2] , noch mr. [eiser sub 3] heeft zich ooit schuldig gemaakt aan de strafbare feiten waarvan ik hen heb beschuldigd. De door mij gedane uitlatingen berusten op een misverstand. Ik verzoek u de eerdere door u van mijn ontvangen e-mails als niet verzonden te beschouwen en te vernietigen.’’
op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 150.000,-, indien de rectificatie niet op deze wijze aan alle in randnummer 21, 22 en 23 van de dagvaarding genoemde e-mailadressen is verzonden;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Yafra en Zeebra Reumatologie in de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , tot op heden begroot op € 1.972,10;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] alsmede het door [eiser sub 2] en [eiser sub 3] meer of anders gevorderde af;
5.6.
veroordeelt [eiseres sub 1] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , Yafra en Zeebra Reumatologie, welke worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [10]

Voetnoten

1.Productie 6 van [eisers]
2.Productie 7 van [eisers]
3.Productie 8 van [eisers]
4.Productie 9 van [eisers]
5.Productie 10 van [eisers]
6.Productie 11 van [eisers]
7.Productie 12 van [eisers]
8.Productie 14 van [eisers]
9.Productie 15 van [eisers]
10.type: MT