ECLI:NL:RBLIM:2025:2555

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
11491787 \ AZ VERZ 25-6
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. M. J.F. Piëtte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ernstig verwijtbaar handelen in de context van autolease- en fietsleaseregelingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en MR Expeditie B.V. Het betreft een ontslag op staande voet dat op 15 november 2024 door MR Expeditie is gegeven aan [verzoeker], die sinds 14 september 2020 in dienst was. De reden voor het ontslag was dat [verzoeker] had gelogen over klantbezoeken die nooit hadden plaatsgevonden, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2025 heeft [verzoeker] zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag ingetrokken en verzocht om diverse vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en schadevergoeding. MR Expeditie heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. De rechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet alleen de klantbezoeken had verzonnen, maar ook had gelogen tijdens het ontslaggesprek. Dit gedrag was volgens de kantonrechter ontoelaatbaar en rechtvaardigde het ontslag. De rechter heeft de verzoeken van [verzoeker] tot betaling van vergoedingen afgewezen, met uitzondering van de nabetaling van de eindafrekening tot de hoogte van de beslagvrije voet. Het voorwaardelijke tegenverzoek van MR Expeditie tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd niet behandeld, omdat het ontslag op staande voet in stand bleef. De proceskosten werden toegewezen aan MR Expeditie, omdat [verzoeker] overwegend ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11491787 \ AZ VERZ 25-6
Beschikking van 19 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekende partij in het verzoek en in het incident,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. C.T.B. Kroese,
tegen
MR EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Buggenum,
verwerende partij in het verzoek en in het incident,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: MR Expeditie,
gemachtigde: mr. R.J.C. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift in het verzoek en in het incident, met producties,
- het verweerschrift met voorwaardelijk tegenverzoek, met producties,
- de mondelinge behandeling van 19 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van mr. Kroese.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten in het verzoek, het incident en het voorwaardelijk tegenverzoek

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1962, is sinds 14 september 2020 in dienst bij MR Expeditie. De functie van [verzoeker] was met ingang van 1 november 2022 [functienaam] . Met ingang van 14 augustus 2023 zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan (productie 2 van [verzoeker] ).
2.2.
Op 15 november 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen (productie 6 van [verzoeker] ).
In de ontslagbrief van 15 november 2024 is de volgende ontslagreden vermeld:

Uit ons onderzoek is gebleken dat u heeft aangegeven klanten te hebben bezocht en van deze ‘klantbezoeken’ besprekingsverslagen heeft gemaakt, terwijl deze klantbezoeken in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden. Het betrof onder andere de volgende ‘klantbezoeken’; [klant 1] d.d. 11.10.2024, [klant 2] d.d. 28.08.2024, [klant 3] d.d. 11.11.2024, [klant 4] d.d. 24.10.2024 en [klant 5] d.d. 01-08-2024.
Hierdoor is een volledige vertrouwensbreuk aan onze kant ontstaan en heeft u als werknemer de op u krachtens de arbeidsovereenkomst rustende verplichtingen ernstig veronachtzaamd. Uw handelen is in strijd met de normen en (kern) waarden van [bedrijf 1] . Dergelijke handelingen brengen niet alleen schade toe aan de reputatie van ons bedrijf, maar ondermijnen ook de integriteit van onze dienstverlening.
In ons gesprek van vanmorgen heeft u toegegeven dat u de klanten daadwerkelijk niet heeft bezocht en dat u de bezoekverslagen verzonnen heeft. U heeft erkend dat uw bovenstaand handelen fout is geweest en heeft aangegeven begrip te hebben voor het aan u gegeven ontslag op staande voet.
De hierboven weergegeven en met u besproken feiten en omstandigheden, ieder voor zich en/of in onderling verband beschouwd, vormen dringende redenen als in de wet bedoeld die het aan u vandaag gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigen en welk ontslag hierbij schriftelijk aan u wordt bevestigd. (..)
2.3.
[verzoeker] heeft sinds het ontslag op staande voet geen inkomsten. Hij komt niet in aanmerking voor een WW-uitkering en hij heeft geen andere baan.

3.Het verzoek

In het incident
3.1.
[verzoeker] verzoekt in het incident ex artikel 223 Rv, verkort weergegeven, de veroorde-ling van MR Expeditie tot:
betaling van het salaris van € 6.528,47 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, vanaf 15 november 2024 tot de dag dat de dienstbetrekking rechts-geldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag,
verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 15 november 2024, waarin de betalin-gen van sub A zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00, voor elke dag dat MR Expeditie twee dagen na heden niet voldoet aan de beschikking,
betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid over het loon,
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
In de hoofdzaak
3.2.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande ingetrokken en berust nu in het ontslag (de zogenaamde ‘switch’).
[verzoeker] verzoekt nu, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en verkort weergegeven;
Primair
In het geval het ontslag op staande voet een geldige en dringende reden ontbeert;
I. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 10.967,97 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
II. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 14.101,50 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
III. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 449.486,86 bruto aan billijke vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
IV. [verzoeker] geheel danwel gedeeltelijk te ontheffen van het concurrentie- en relatiebeding,
V. voor recht te verklaren dat MR Expeditie geen vorderingen uit hoofde van de auto en/of fietsleaseregelingen op [verzoeker] heeft, danwel [verzoeker] niet gehouden is om de afkoopcompensatie(s) die daaruit voortvloeien te voldoen,
VI. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 4.116,36 netto wegens onverschuldigde verrekening door MR Expeditie, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging,
VII. MR Expeditie te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie en tot betaling van een correcte nabetaling van de eindafrekening, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging,
Subsidiair
In het geval het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven;
VIII. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 2.389,44 bruto aan nabetaling eindafrekening, vermeerderd met wettelijke rente,
IX. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 10.967,97 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
X. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van € 14.101,50 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
XI. voor recht te verklaren dat MR Expeditie geen vorderingen uit hoofde van de auto en/of fietsleaseregelingen op [verzoeker] heeft, danwel [verzoeker] niet gehouden is om de afkoopcompensatie(s) die daaruit voortvloeien te voldoen, danwel de afkoopcompensatie(s) te matigen,
XII. Het concurrentie en/of relatiebeding geheel danwel gedeeltelijk te vernietigen,
XIII. MR Expeditie te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie en tot betaling van een correcte nabetaling van de eindafrekening, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging,
Zowel primair als subsidiair
XIV. MR Expeditie te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
3.3.
MR Expeditie voert verweer en stelt, kort gezegd, dat het verzoek in het incident en in de hoofdzaak moet worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, zo nodig, nog nader ingegaan.

4.Het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
MR Expeditie verzoekt, verkort weergegeven;
I. ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een redelijke grond, primair wegens ernstig verwijtbaar handelen (e-grond) en subsidiair wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), uitsluitend in het geval de kantonrechter overgaat tot het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het op 15 november 2024 gegeven ontslag op staande voet (en verder zoals weergegeven onder I en II van onderdeel VI van het tegenverzoek),
II. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 9.300,20, althans € 13.416,56 aan nevenvorderingen ex artikel 7:686a BW, in het geval het verzoek van [verzoeker] tot (gedeeltelijke) terugbetaling wordt toegewezen,
III. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente.
4.2.
[verzoeker] voert verweer en stelt, kort gezegd, dat over het voorwaardelijke ontbindingsverzoek niet meer geoordeeld hoeft te worden, omdat hij zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingetrokken. Ten aanzien van het overige stelt [verzoeker] dat het tegenverzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

In het verzoek
5.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2.
De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of het door MR Expeditie op 15 november 2024 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
In artikel 7:671, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) is vermeld dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Die eis geldt niet wanneer de opzegging plaatsvindt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:671, lid 1 sub c BW).
De kantonrechter stelt voorop dat een ontslag op staande voet een ultimum remedium is. Gelet op de verstrekkende gevolgen van zo’n ontslag voor de werknemer mag dit alleen bij uitzondering worden gegeven. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, moeten alle omstandigheden van het geval - in onderling verband en samenhang - in aanmerking worden genomen.
5.3.
De kantonrechter gaat ervan uit dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en onverwijlde mededeling van het ontslag aan [verzoeker] is gedaan, aangezien [verzoeker] dit niet heeft betwist.
5.4.
Het uitgangspunt is dat de in de ontslagbrief van 15 maart 2024 vermelde redenen maatgevend zijn voor de beoordeling van de vraag of ontslag op staande voet rechtsgeldig
is gegeven. MR Expeditie heeft in de ontslagbrief aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoeker] heeft aangegeven dat hij de vijf in de ontslagbrief genoemde klanten heeft bezocht en dat hij van deze ‘klantbezoeken’ besprekingsverslagen heeft gemaakt, terwijl deze klantbezoeken in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
5.5.
[verzoeker] heeft niet betwist dat hij de vijf door MR Expeditie genoemde klantbezoeken heeft verzonnen en hier ten onrechte bezoekverslagen van heeft opgemaakt.
[verzoeker] stelt dat zijn gedragingen geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. Volgens [verzoeker] is er geen sprake van een dringende reden. De kantonrechter heeft de stellingen van [verzoeker] samengevat en als volgt onderverdeeld;
de gedragingen waren niet ernstig genoeg voor een ontslag op staande voet,
het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden,
de gedragingen waren ingegeven door de vrees van [verzoeker] voor ontslag en dit is niet aan [verzoeker] maar aan MR Expeditie te wijten.
De gedragingen waren niet ernstig genoeg voor een ontslag op staande voet
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] toegelicht dat hij de betreffende klanten ten tijde van de geplande bezoeken wel allemaal telefonisch heeft gesproken en dat hij deze telefoongesprekken heeft vastgelegd in bezoekverslagen.
MR Expeditie heeft dit weersproken. Volgens haar is uit onderzoek gebleken dat er geen telefoontjes met de desbetreffende klanten in de plaats van een bezoek hebben plaatsgevonden, danwel dat deze telefoongesprekken niet langer dan 1 tot 2 minuten hebben geduurd.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat deze stelling van [verzoeker] niet afdoet aan het feit dat [verzoeker] er zelf voor gekozen heeft om klantbezoeken te verzinnen en bezoekverslagen op te maken, terwijl hij de bezoeken niet daadwerkelijk heeft afgelegd, zodat [verzoeker] hierover tegen zijn werkgever heeft gelogen. MR Expeditie heeft onweersproken gesteld dan [verzoeker] in zijn rol van [functienaam] zelfstandig klanten moest bezoeken en dat het bij MR Expeditie gebruikelijk is dat [functienaam] (met behulp van Salesforce, een CRM-systeem) een planning maken, klantbezoeken noteren en verslagen maken van klantbezoeken.
MR Expeditie moet er dan ook blindelings op kunnen vertrouwen dat [verzoeker] de door hem in de (bedrijfs)agenda geplande klantbezoeken ook daadwerkelijk uitvoert, omdat dit buiten het gezichtsveld van MR Expeditie speelt. [verzoeker] heeft een senior functie en is uit hoofde daarvan verantwoordelijk voor het goed uitvoeren van zijn taken. In het verlengde daarvan kan het dan ook niet de bedoeling zijn dat MR Expeditie gaat controleren of de geplande klantbezoeken ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden
Bovendien heeft [verzoeker] tijdens het ontslaggesprek op 15 november 2024 op vraag van MR Expeditie nog steeds gelogen en gedaan alsof hij de betreffende bezoeken had afgelegd. Pas op het moment dat MR Expeditie [verzoeker] had geconfronteerd met haar bevinding dat de klantbezoeken nooit hadden plaatsgevonden, heeft [verzoeker] dit erkend.
5.8.
Het liegen over het bezoeken van de genoemde vijf klantbezoeken en het opmaken van de bijbehorende bezoekverslagen is onder de omstandigheden ernstig genoeg is voor een ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft ontoelaatbaar gedrag getoond.
De stelling van [verzoeker] dat achter zijn gedraging geen financieel oogmerk zat en dat MR Expeditie geen negatieve gevolgen van zijn gedraging heeft ondervonden, welke laatste stelling door MR Expeditie wordt betwist, maakt dit niet anders.
Door het handelen van [verzoeker] is er een ernstige vertrouwensbreuk ontstaan bij MR Expeditie.
MR Expeditie had dan ook niet hoeven te volstaan met een minder ingrijpend middel.
hoor en wederhoor
5.9.
Het beroep van [verzoeker] dat MR Expeditie in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld kan niet slagen. MR Expeditie heeft betwist dat het ontslaggesprek slechts 5 minuten heeft geduurd. Volgens haar heeft het totale gesprek bijna een half uur geduurd. Bovendien heeft MR Expeditie onweersproken gesteld dat zij [verzoeker] de kans heeft gegeven om uit te leggen waarom hij gehandeld heeft zoals hij had gedaan, maar heeft [verzoeker] na de confrontatie met de bevindingen meteen erkend wat hij had gedaan.
De gedragingen waren ingegeven door de vrees van [verzoeker] voor ontslag en dit is niet aan [verzoeker] maar aan MR Expeditie te wijten
5.10.
[verzoeker] stelt als volgt. Volgens [verzoeker] heeft de combinatie van een hoog personeels-verloop, het behulpzame karakter van [verzoeker] en zijn rol als opleider, de verhoging van zijn persoonlijke targets en de toenemende kritiek vanuit MR Expeditie op het niet behalen daarvan, ertoe geleid dat hij ontzettend veel prestatiedruk en stress ervoer. Vanwege het gebrek aan een onafhankelijk vertrouwenspersoon had [verzoeker] het gevoel dat hij bij niemand terecht kon. [verzoeker] heeft zich uit nood tot de finance manager van MR Expeditie gewend die als vertrouwenspersoon was aangesteld, maar niet onafhankelijk was. [verzoeker] heeft toen laten doorschemeren dat hij druk ervoer. Toen de maat voor hem vol was heeft hij gesprekken bij de [functienaam] aangevraagd, maar die werden telkens geannuleerd. MR Expeditie was er volgens [verzoeker] dus goed mee bekend dat [verzoeker] veel prestatiedruk ervoer. Zij heeft hier verder niet naar gehandeld, door bijvoorbeeld de targets bij te stellen. Hierdoor was [verzoeker] mentaal en fysiek niet in staat om de hoeveelheid werk te verzetten dat zijn target van hem vereiste en heeft hij gelogen over de bezoeken van klanten. Hij was bezweken onder de druk. Op de signalen van [verzoeker] om dit te voorkomen is MR Expeditie niet ingegaan, althans heeft zij te weinig waarborgen ingebouwd. Het beleid van MR Expeditie schiet ernstig tekort in het op grond van artikel 3 lid 2 van de Arbo verplicht te voeren beleid gericht op voorkoming/ beperking van psychosociale arbeidsbelasting, aldus [verzoeker] .
5.11.
MR Expeditie heeft zich hier als volgt tegen verweerd.
[verzoeker] had op enig moment melding gemaakt bij MR Expeditie van een jobaanbod elders. [verzoeker] is daarna gepromoveerd naar [functienaam] , met een verhoging van de arbeidsvoorwaarden en met bijbehorende verhoogde targets.
[verzoeker] was niet verantwoordelijk voor het inwerken en opleiden van nieuwe collega’s. Zowel in 2023 als in 2024 is [verzoeker] er herhaaldelijk op gewezen dat hij zich juist moest focussen op het behalen van zijn targets en dat [persoon 1] , [functienaam] van MR Expeditie, verantwoordelijk was voor het inwerken en opleiden van nieuwe collega’s.
MR Expeditie had inderdaad kritiek op het niet behalen van de targets door [verzoeker] , maar zij is nooit op enig moment door [verzoeker] op de hoogte gesteld van de door hem ervaren druk en problemen.
Bovendien heeft MR Expeditie [verzoeker] juist regelmatig afgeremd door de door [verzoeker] zelf begrote targets te verlagen. [verzoeker] heeft in zijn tijd als [functienaam] zelfs kenbaar gemaakt dat hij geïnteresseerd was in nog hogere functies. Deze functies brengen nog meer verantwoordelijkheid en druk met zich mee. MR Expeditie is zich bewust van haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving. [persoon 2] van de afdeling HR en de [persoon 3] , [functienaam] , zijn op 19 september 2024 uit eigen beweging een gesprek aangegaan met [verzoeker] naar aanleiding van zijn frequente verzuim en prestaties, maar toen heeft [verzoeker] geen openheid van zaken gegeven over de ervaren stress en prestatiedruk. Bovendien had [verzoeker] een door MR Expeditie geregeld preventief gesprek bij de bedrijfsarts afgeslagen. De stelling van [verzoeker] dat hij onder de druk is bezweken en zijn gedragingen waren ingegeven door de vrees voor ontslag is volgens MR Expeditie dan ook ongeloofwaardig en is de druk door eigen toedoen van [verzoeker] opgevoerd.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat MR Expeditie de stellingen van [verzoeker] gemotiveerd heeft weerlegd. [verzoeker] heeft het verweer van MR Expeditie niet, maar in ieder geval onvoldoende weersproken. Dat betekent dat nog niet is komen vast te staan dat de combinatie van een hoog personeelsverloop, het behulpzame karakter van [verzoeker] en zijn rol als opleider, de verhoging van zijn persoonlijke targets en de toenemende kritiek vanuit MR Expeditie op het niet behalen daarvan, ertoe geleid dat hij ontzettend veel prestatiedruk en stress ervoer. In het geval de stelling van [verzoeker] wel zou komen vast te staan, betekent dit nog niet dat het verzinnen van klantbezoeken en het opmaken van bezoekverslagen over bezoeken die nooit hebben plaatsgevonden, geen verwijtbaar handelen van [verzoeker] is geweest.
De stelling van [verzoeker] dat MR Expeditie niet voldaan heeft aan haar zorgplicht is eveneens niet komen vast te staan. Uit geen enkel overgelegd stuk is gebleken dat MR Expeditie op de hoogte was of kon zijn van de problemen die [verzoeker] ervoer, behalve dat hij zijn targets niet behaalde. Dit is ook niet door [verzoeker] aangegeven tijdens het gesprek op 19 september 2024 met MR Expeditie, althans dit blijkt niet uit het gespreksverslag (productie 9 van MR Expeditie).
5.13.
Zelfs in het geval de door [verzoeker] ervaren prestatiedruk en stress bij MR Expeditie bekend was geweest en zij hier onvoldoende mee had gedaan, is het handelen van [verzoeker] niet te rechtvaardigen. [verzoeker] had in dat geval duidelijker aan de bel moeten trekken bij MR Expeditie over zijn problemen of hij had zich ziek kunnen melden. [verzoeker] had ook, indien hij dacht dat de functie voor hem te zwaar was, een stap terug kunnen doen in functie.
[verzoeker] heeft in ieder geval allerlei mogelijkheden gehad, maar heeft ervoor gekozen om meerdere malen zijn taak niet uit te voeren en hierover te liegen tegen zijn werkgever.
Deze gedragingen zijn [verzoeker] daarom ook te verwijten. Bovendien is voor het aannemen van een dringende reden niet vereist dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat door het handelen van [verzoeker] van MR Expeditie redelijkerwijs niet kon worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
[verzoeker] heeft de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ernstig veronachtzaamd en hierover gelogen. Daardoor is hij het vertrouwen van MR Expeditie onwaardig geworden. De conclusie is dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is daarom rechtsgeldig gegeven.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van de werkgever bij een directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dit geval zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van [verzoeker] .
Primaire en subsidiaire verzoeken
5.15.
Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, hoeft de kantonrechter niet te oordelen over de onderdelen van het primaire verzoek. Ten aanzien van de onderdelen van het subsidiaire verzoek wordt als volgt overwogen.
Nabetaling eindafrekening
5.16.
Vast staat dat MR Expeditie de eindafrekening heeft verrekend met eventuele vorderingen en hierbij geen rekening heeft gehouden met het behouden van het minimumloon van [verzoeker] . Volgens [verzoeker] was het MR Expeditie op grond van artikel 7:632
lid 2 BW niet toegestaan om bij het einde van het dienstverband onder het minimumloon te verrekenen. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 7:632 BW de mogelijkheden van de werkgever om vorderingen op de werknemer te verrekenen met het loon beperkt. Slechts de in art. 7:632 lid 1 BW opgesomde vorderingen kunnen tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst worden verrekend. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst, zoals hier het geval is, is verrekening ook mogelijk buiten de in art. 7:632 lid 1 BW vermelde gevallen. Deze verrekening dient wel te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:135 sub a BW.
MR Expeditie mag een eventuele vordering op [verzoeker] niet verrekenen met het deel van loon dat onder de beslagvrije voet valt. Nu MR Expeditie hier geen rekening mee heeft gehouden, zal de kantonrechter terzake nabetaling MR Expeditie veroordelen tot betaling van de eindafrekening tot de hoogte van de voor [verzoeker] geldende beslagvrije voet van het loon, met een maximum van het door [verzoeker] verzochte bedrag van € 2.389,44 bruto.
De wettelijke rente hierover is eveneens verschuldigd.
Transitievergoeding
5.17.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer bijvoorbeeld gaat om de situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd.” (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 77).
5.18.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, is er in dit geval wel sprake van. De feiten en omstandigheden zijn namelijk van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoeker] dat, mede gezien het (in bepaalde mate) vergelijkbaar voorbeeld uit de wetsge-schiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [verzoeker] is door zijn handelen het vertrouwen van MR Expeditie onwaardig is geworden.
De transitievergoeding is daarom niet toewijsbaar.
Gefixeerde schadevergoeding
5.19.
Het verzoek tot betaling van een bedrag van € 14.101,50 bruto aan gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen. Er is sprake van rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat de grondslag van deze vordering ontbreekt.
Autoleaseregeling
5.20.
Partijen zijn een autoleaseregeling overeengekomen (productie 4 van [verzoeker] ).
[verzoeker] erkent dat in artikel 8 van de autoleaseregeling is overeengekomen dat [verzoeker] gehouden is om het leasecontract of de afkoopcompensatie te betalen als hij wegens een dringende reden wordt ontslagen. MR Expeditie heeft onweersproken gesteld dat zij [verzoeker] in de gelegenheid heeft gesteld om het autoleasecontract af te handelen, maar dat zij niets meer van [verzoeker] heeft vernomen. MR Expeditie heeft vervolgens de afkoopsom over de resterende leasetermijn, die de leasemaatschappij bij haar in rekening heeft gebracht, aan [verzoeker] doorbelast (productie 23 van MR Expeditie).
Nu partijen een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan MR Expeditie de afkoopcompensatie in rekening kan brengen, moet het verzoek van [verzoeker] dat MR Expeditie geen vordering heeft uit hoofde van de autoleaseovereenkomst in beginsel worden afgewezen.
5.21.
[verzoeker] stelt dat, nu hij het autoleasecontract niet heeft overgenomen, het aannemelijk is dat de leaseauto in ieder geval voor het einde van de leasetermijn aan een andere medewerker van MR Expeditie ter beschikking had kunnen worden gesteld.
Volgens [verzoeker] volgt uit de rechtspraak dat de plicht om een afkoopcompensatie te betalen in dat geval ontbreekt, althans dat de afkoopcompensatie in redelijkheid op grond van artikel 7:611 BW jo 6:248 lid 1 BW moet worden gematigd.
MR Expeditie betwist dat er een collega is die de leaseauto van [verzoeker] had kunnen over-nemen. Zelfs als deze er wel was geweest volgt volgens MR Expeditie uit de rechtspraak
dat zij kosten bij [verzoeker] in rekening mocht brengen.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] zijn stelling dat een collega de leaseauto had kunnen overnemen, of alsnog kon overnemen binnen de afloop van de leasetermijn, niet heeft onderbouwd. [verzoeker] heeft niet gesteld welke collega zijn leaseauto in dat geval had kunnen overnemen of heeft overgenomen. Dit standpunt van [verzoeker] slaagt daarom niet.
5.22.
[verzoeker] stelt zich verder op het standpunt dat uit het beding van artikel 8 van de autoleaseregeling onvoldoende duidelijk volgt wat de eventuele financiële gevolgen zijn in het geval de afkoopsom in rekening wordt gebracht, zodat niet aan de informatieplicht is voldaan.
De kantonrechter is van oordeel dat werkgever verplicht is zijn werknemers goed te informeren, in dit geval expliciet schriftelijk, op welke wijze de afkoopsom wordt berekend. In de overgelegde factuur van de leasemaatschappij aan de werkgever staat het volgende vermeld; “
doorbelasting inzake vroegtijdige beëindiging leasecontract van [kenteken] , Inname auto (A)”. Onduidelijk is welke kosten in rekening zijn gebracht en of niet ook gederfde winsten etc. door het leasebedrijf aan MR Expeditie zijn doorbelast. Uit de factuur is in ieder geval wel duidelijk dat de btw niet is doorbelast. MR Expeditie heeft ook geen specificatie overgelegd van het bedrag dat zij aan [verzoeker] heeft doorbelast.
Bovendien staat volgens [verzoeker] de hoogte van de afkoopsom niet in verhouding tot het salaris van [verzoeker] , waardoor het onredelijk is om deze in het geheel op [verzoeker] te verhalen. [verzoeker] heeft om matiging van de afkoopsom verzocht. Dit is niet, danwel onvoldoende, door MR Expeditie betwist.
Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter de verklaring voor recht dat MR Expeditie geen vorderingen heeft uit hoofde van de autoleaseregeling niet toewijzen, maar wel het verzoek van [verzoeker] tot matiging van de afkoopsom van de autoleaseregeling en wel tot een bedrag van € 6.500,00.
Fietsleaseregeling
5.23.
Partijen zijn daarnaast ook een fietsleaseregeling overeengekomen (productie 24 van MR Expeditie). In artikel 7 onder punt 2 van de fietsleaseregeling staat het volgende opgenomen:

2. Het contract wordt voortijdig beëindigd
Als je zelf besluit om uit dienst te gaan of jouw contract wordt niet verlengd dan zijn er twee mogelijkheden:
A) de fiets overnemen en B) de resterende leasetermijnen betalen (..).
A. Je neemt de fiets over
Je kiest ervoor om de fiets over te nemen. In dat geval koopt [bedrijf 1] het contract af bij de leasemaatschappij en neemt de fiets over. [bedrijf 1] verkoopt de fiets aan jou voor de op dat moment geldende waarde in het economisch verkeer en houdt dit bedrag in op jouw nettoloon. In de praktijk is dit bedrag ongeveer gelijk aan de resterende leasetermijnen plus circa 20% van de nieuwwaarde.
Voorbeeld: (..).
5.24.
Volgens [verzoeker] moet de in de fietsleaseregeling opgenomen regeling, dat de resterende leasetermijnen verschuldigd zijn als de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd of als [verzoeker] zelf heeft besloten om uit dienst te gaan, worden gezien als een onduidelijke bepaling en in het nadeel van MR Expeditie worden uitgelegd.
MR Expeditie heeft tijdens de mondelinge behandeling echter onweersproken gesteld dat [verzoeker] er zelf voor heeft gekozen om de leasefiets te behouden. Dat betekent dat [verzoeker] gekozen heeft voor optie A. Onder optie A is duidelijk omschreven dat de werknemer in dat geval het bedrag aan de resterende leasetermijnen plus circa 20% van de nieuwwaarde van de fiets moet betalen.
De kantonrechter is van oordeel dat, gezien deze omstandigheid, onder de zinsnede “jouw contract wordt niet verlengd” ook begrepen dient te worden het door MR Expeditie gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter is van oordeel dat de stelling van [verzoeker] dat er sprake is van een onduidelijke bepaling die in het nadeel van MR Expeditie moet worden uitgelegd niet kan slagen, nu [verzoeker] zelf heeft gekozen om de fiets te behouden.
De verklaring voor recht dat MR Expeditie geen vordering heeft uit hoofde van de fietsleaseovereenkomst moet daarom worden afgewezen. De kantonrechter ziet ook geen redenen om de afkoopcompensatie ten bedrage van € 3.207,83, die is berekend overeenkomstig de duidelijk opgestelde regeling (en zonder btw), te matigen. Het verzoek van [verzoeker] moet daarom worden afgewezen.
Vernietiging concurrentie en/of relatiebeding
5.25.
Partijen zijn in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst een non-concurrentiebeding en een relatiebeding overeengekomen. Nu er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet kan het beroep van [verzoeker] op artikel 7:653 lid 4 BW niet slagen.
5.26.
[verzoeker] stelt zich daarnaast op het standpunt dat hij door het concurrentie- en relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van MR Expeditie. Door zijn leeftijd van 62 jaar en zijn eenzijdig arbeidsverleden wordt hij zodanig beperkt dat het vinden van een nieuwe baan nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt, aldus [verzoeker] .
MR Expeditie heeft daarentegen aangegeven groot belang te hebben bij bescherming van haar bedrijfsdebiet tegen de gebleken onbetrouwbaarheid van [verzoeker] die uit hoofde van zijn functie op de hoogte is van zeer vertrouwelijke commerciële en financiële bedrijfsinformatie, waaronder ook kennis van klanten en contacten van MR Expeditie.
5.27.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [verzoeker] op de belangenafweging van artikel 7:653, lid 3 sub b BW in zijn nadeel uitwijst.
[verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij door het beding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van MR Expeditie. Bovendien heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij weliswaar alleen ervaring heeft in de sales, maar wel in meerdere branches. De kantonrechter acht hierdoor de kans dat [verzoeker] geen nieuwe baan kan vinden niet voldoende aannemelijk.
Het verzoek tot geheel of gedeeltelijk vernietiging van het concurrentie- en/of relatiebeding wordt daarom afgewezen.
Correcte eindafrekening en verstrekken van een deugdelijke specificatie
5.28.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van MR Expeditie tot betaling van een correcte eindafrekening en tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie. Dit verzoek wordt, gezien overweging 5.15, toegewezen.
In het incident
5.29.
In het licht van de beslissingen in de hoofdzaak is er geen grond om de verzochte loonbetaling ook toe te kennen als voorziening ex art. 223 Rv. Een dergelijke voorziening is immers slechts geldig voor de duur van de procedure en die is geëindigd met de beschik-king van heden.

6.De beoordeling in het voorwaardelijke tegenverzoek

6.1.
Nu het ontslag op staande voet in stand blijft, wordt aan de beoordeling van het voorwaardelijke tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de daarmee samenhangende onderdelen van het verzoek niet toegekomen.
6.2.
Nu het verzoek van [verzoeker] tot nabetaling van de eindafrekening wordt toegewezen, zoals hiervoor onder overweging 5.15 overwogen, komt de kantonrechter toe aan behandeling van het verzoek van MR Expeditie tot betaling van € 13.416,56 aan nevenvordering ex artikel 7:686a BW.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
resterende termijnen leaseauto € 9.863,00
kosten schoonmaken leaseauto € 250,00
resterende termijnen leasefiets € 3.207,83
openstaande parkeerboete
€ 95,73
Totaal € 13.416,56
6.3.
Ten aanzien van de afkoopsom van de leaseauto (post 1) heeft de kantonrechter in overweging 5.21 al overwogen dat dit bedrag wordt gematigd.
Dit deel van het verzoek is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 6.500,00.
6.4.
Ten aanzien van de afkoopsom van de leasefiets (post 3) overweegt de kantonrechter dat deze voor toewijzing gereed ligt, gelet op de overweging 5.23.
6.5.
[verzoeker] heeft tegen de kosten van het schoonmaken van de leaseauto en de openstaande parkeerboete geen verweer gevoerd, zodat dit deel van het verzoek (posten 2 en 4) , dat de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar is.
6.6.
Het totaalbedrag waar MR Expeditie recht op heeft bedraagt € 10.053,56.
Dit bedrag zal worden toegewezen, voor zover dit nog niet is betaald (al dan niet door middel van verrekening). Gezien de omstandigheden zal [verzoeker] de gelegenheid worden geven het bedrag eerst binnen een maand na heden te voldoen.

7.Proceskosten

7.1.
De proceskosten in het verzoek, het incident en in het voorwaardelijk tegenverzoek komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van MR Expeditie worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
7.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

8.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
8.1.
wijst het incident af,
In het verzoek
8.2.
veroordeelt MR Expeditie tot betaling van de eindafrekening tot de hoogte van de voor [verzoeker] geldende beslagvrije voet van het loon, met een maximum van het door [verzoeker] verzochte bedrag van € 2.389,44 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling,
8.3.
veroordeelt MR Expeditie tot verstrekken van een deugdelijke specificatie en tot betaling van een correcte nabetaling van de eindafrekening, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging vanaf de datum van verschuldigdheid,
In het voorwaardelijke tegenverzoek
8.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 10.053,56 terzake nevenvorderingen ex artikel 7:686a BW, voor zover dit bedrag nog niet is betaald, te voldoen binnen een maand na heden,
In het incident, het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek
8.5.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
8.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
8.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
8.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. M .J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
MH

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.