ECLI:NL:RBLIM:2025:2504

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/3361
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een geschakelde woning, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2024, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 680.000,-. Na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 645.000,-, maar eiser is van mening dat de waarde te hoog is en stelt dat deze niet meer dan € 620.000,- kan zijn, gebaseerd op de WOZ-waarde van een vergelijkbaar object.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer. Eiser heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending hiervan. De rechtbank concludeert dat de taxatiefout die eiser aanvoert, een incidentele fout betreft die zich slechts in een minderheid van de gevallen voordoet. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 3361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder (gemachtigde: P.P.H.M. Eussen).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 16 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2024 vastgesteld op € 680.000,-.
Bij besluit van 18 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de bepaalde waarde verlaagd naar € 645.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De betreffende onroerende zaak is een omstreeks 2018 gebouwde geschakelde woning van 78 m² met een aangebouwde woonruimte, een aangebouwde garage en een overkapping. De onroerende zaak is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 339 m².
2. Eiser stelt zich in zijn beroepschrift op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Volgens eiser is de waarde van de onroerende zaak, gelet op de woz-waarde van het object [adres 2] , € 620.000,-.
3. Verweerder beroept zich in zijn verweerschrift op een taxatierapport, opgemaakt op 2 januari 2025 door [naam woz-taxateur] , woz-taxateur. Naast gegevens van de onroerende zaak bevat dit taxatierapport gegevens van de (verkochte) vergelijkingsobjecten [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] , alle te [woonplaats] . Ter ondersteuning van het taxatierapport is een matrix bijgevoegd waarin de waardes van de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak nader zijn gespecificeerd. In de matrix wordt de waarde van de onroerende zaak becijferd op € 658.000,- hetgeen volgens verweerder betekent dat de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2023 van € 645.000,- niet te hoog is. Verweerder stelt dat er in de straat van de onroerende zaak meer objecten gelegen zijn die identiek zijn aan de onroerende zaak en een hogere woz-waarde hebben dan de onroerende zaak. De woz-waardering van het object [adres 2] betreft een incidentele fout waaraan geen rechten kunnen worden ontleend, aldus verweerder.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak identiek is aan de objecten [adres 3] , 11, 13, 14 en 16. Met een beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt eiser dat de waarde van de onroerende zaak conform de woz-waardering van het object [adres 2] niet meer dan € 620.000,- kan zijn. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien (a) een begunstigend beleid wordt gevoerd dan wel (b) ten aanzien van een groep belastingplichtigen sprake is van een oogmerk tot begunstiging of (c) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging. Resteert de vraag of sprake is van schending van de meerderheidsregel. Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT8945) volgt dat voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in woz-zaken slechts aanleiding bestaat wanneer een juiste wetstoepassing wegens een niet-incidenteel gemaakte fout, in de meerderheid van de met het geval van eiser identieke gevallen achterwege is gebleven. De rechtbank is gebleken dat de taxatiefout enkel in het geval van het object [adres 2] is toegepast, terwijl er zes identieke objecten zijn. Het betreft daarom een incidentele fout, waardoor een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
6. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van der Genugten, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 maart 2025.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).