ECLI:NL:RBLIM:2025:2111

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
11321685 \ CV EXPL 24-4878
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde zorgkosten door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeert. CZ vordert terugbetaling van een bedrag van € 1.780,47, bestaande uit € 1.388,11 aan hoofdsom, € 208,22 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 184,14 aan wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op het feit dat CZ medische kosten heeft vergoed voor de gedaagde, terwijl deze in de betreffende periode niet verzekerd was. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 september 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar heeft de vordering inhoudelijk niet voldoende betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat CZ onverschuldigd heeft betaald, omdat de gedaagde geen basisverzekering had afgesloten voor de periode waarin hij zorg heeft ontvangen. De kantonrechter heeft de vordering van CZ toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en de wettelijke rente over het bedrag van € 1.388,11. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.018,72. Het vonnis is uitgesproken op 5 maart 2025 door mr. P.H.M. Kuster en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11321685 \ CV EXPL 24-4878
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 september 2024 met producties 1 tot en met 3
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek met producties 1 tot en met 3
- de rolinstructie inhoudende dat het recht van [gedaagde] om te concluderen voor dupliek is vervallen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CZ heeft medische kosten van [gedaagde] vergoed die betrekking hadden op de periode 1 maart 2022 tot en met 19 december 2022. Nadien is gebleken dat [gedaagde] hiervoor in die periode niet verzekerd was.
2.2.
Bij brief van 5 december 2023 heeft CZ [gedaagde] geïnformeerd dat hij een bedrag van € 1.388,11 dient terug te betalen aan CZ. [gedaagde] is, na aanmaning, niet overgegaan tot betaling.

3.Het geschil

3.1.
CZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.780,47 (€ 1.388,11 aan hoofdsom, € 208,22 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 184,14 aan wettelijke rente), vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.388,11 vanaf datum dagvaarding, alsmede de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een bedrag van € 1.388,11 onverschuldigd betaald heeft aan [gedaagde] . CZ stelt daartoe dat [gedaagde] in de periode van 6 mei 2022 tot en met 30 november 2022 gebruik heeft gemaakt van zorg, dat CZ de kosten van deze behandelingen vergoed heeft en dat later bleek dat [gedaagde] geen basisverzekering had afgesloten bij CZ in voornoemde periode. Volgens CZ dekt de aanvullende Jongerenzorgverzekering die [gedaagde] wel had deze kosten niet.
4.2.
[gedaagde] stelt altijd netjes de verzekeringspremie betaald te hebben. Mocht [gedaagde] het gevorderde bedrag verschuldigd zijn, dan wil hij graag een betalingsregeling treffen met CZ.
4.3.
CZ heeft bij repliek uitgelegd hoe het kwam dat [gedaagde] in de bedoelde periode geen basisverzekering had. Aangezien [gedaagde] niet meer heeft gereageerd op de conclusie van repliek en hij in de conclusie van antwoord de vordering inhoudelijk niet althans onvoldoende betwist heeft, ligt de vordering voor toewijzing gereed. De kantonrechter kan geen betalingsregeling opleggen. Om een betalingsregeling te verkrijgen, moet [gedaagde] zich tot CZ wenden.
4.4.
CZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 208,22. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. CZ heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden op grond van het voorgaande toegewezen.
4.5.
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.018,72

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen een bedrag van € 1.780,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.388,11, met ingang van 17 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.018,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
SH