ECLI:NL:RBLIM:2025:2092

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/1480
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en asbestslachtoffer uitkering: beoordeling van bijzonder vermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 7 maart 2025, is het beroep van eisers, de erven van mevrouw [erflaatster], tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2022 beoordeeld. De Belastingdienst Toeslagen had de huurtoeslag van de vrouw vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 4.063,- teruggevorderd. De rechtbank oordeelt dat de TNS uitkering, die aan de man van de vrouw was uitgekeerd, als bijzonder vermogen moet worden aangemerkt bij de berekening van de huurtoeslag. De rechtbank stelt vast dat de wetgever met de wijziging van de regels per 1 januari 2024 ook nabestaanden van asbestslachtoffers de mogelijkheid biedt om van deze uitzondering gebruik te maken. De rechtbank concludeert dat de strikte toepassing van de uitzonderingsregel in dit geval onredelijk bezwarend is en dat de TNS uitkering niet als vermogen van de vrouw moet worden meegerekend. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is de Belastingdienst opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die in totaal € 2.461,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: drs. P.J.A.A. Wassen),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: L.A.W. v.d. Meer en D.H. Ooiberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2022.
1.1.
Met een besluit van 11 augustus 2023 heeft verweerder, voor zover hier van belang, de huurtoeslag van [erflaatster] over 2022 definitief vastgesteld op € 0,- en een bedrag teruggevorderd van € 4.063,-. Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Wat is het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over
3. Eisers zijn de erven van mevrouw [erflaatster] , weduwe van de
heer [erflater] . Mevrouw [erflaatster] (hierna: de vrouw) is op [overlijdensdatum 1] 2023 overleden en de heer [erflater] (hierna: de man) op [overlijdensdatum 2] 2013. Aan de man is op 13 september 2013 € 18.907, - (netto) uitgekeerd op grond van de Regeling tegemoetkoming niet loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom (hierna: TNS uitkering). De uitkering viel in het gezamenlijke vermogen van de man en vrouw. De wetgever heeft bepaald dat uitkeringen aan asbestslachtoffers of aan nabestaanden van asbestslachtoffers een bijzonder vermogen vormen dat niet meetelt bij het vaststellen van het inkomen en vermogen. Verweerder is bij de berekening van het recht op huurtoeslag van de vrouw uitgegaan van een rendementsgrondslag van € 32.968,-. Eisers vinden dat verweerder rekening had moeten houden met het (resterende) bedrag van de TNS uitkering (€ 9.000,-). Eisers zijn van mening dat vanwege de huurtoeslaggrens van € 31.747,- in 2022 daardoor ten onrechte huurtoeslag over 2022 wordt teruggevorderd.
In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat de vrouw geen recht had op huurtoeslag over 2022 en € 4.063,- moet terugbetalen. De rechtbank moet beoordelen of het klopt dat de TNS uitkering die in 2013 aan de man als gerechtigde is uitgekeerd, na zijn overlijden op [overlijdensdatum 2] 2013 niet als bijzonder vermogen van de vrouw buiten beschouwing kan worden gelaten bij de berekening van de huurtoeslag over 2022.
Is de TNS uitkering als bijzonder vermogen aan te merken?
4. Volgens de regels die gelden in deze zaak, beoordeelt verweerder of iemand recht heeft op toeslagen aan de hand van de financiële draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van een aanvrager van toeslagen. Voor bepaalde soorten vermogen (bezittingen en eenmalige uitkeringen) is in het kader van de billijkheid op die algemene regel een uitzondering gemaakt. [1] Dat vermogen wordt als bijzonder vermogen aangemerkt, wat betekent dat dit vermogen (het gehele bedrag) niet meetelt bij het vermogen van de aanvrager van toeslagen in de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezittingen werden verkregen. Tot en met 31 december 2023 was in de regels bepaald dat een vergoeding ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffer, zoals de TNS uitkering, één van die uitzonderingen is wanneer die is uitgekeerd aan het slachtoffer zelf, de gerechtigde. [2] Met een wijziging van de regels per 1 januari 2024 geldt dit ook ingeval de uitkering is verstrekt aan nabestaanden van asbestslachtoffers (de gerechtigden). [3]
5. Niet in geschil is dat op 13 september 2013 een TNS uitkering (€ 18.907,- ) is uitgekeerd aan de man, de echtgenoot van de vrouw, samen in gemeenschap van goederen getrouwd. De man was op dat moment de gerechtigde van de uitkering. Volgens de oude regels betekent dit dat vanaf het moment dat de TNS uitkering na het overlijden van de man op [overlijdensdatum 2] 2013 door vererving volledig tot het vermogen van de vrouw is gaan behoren, de uitkering niet langer is aan te merken als bijzonder vermogen. Met wijziging van de regels per 1 januari 2024 heeft de wetgever het voor nabestaanden van het asbestslachtoffer (de gerechtigde) mogelijk gemaakt om van dezelfde uitzondering gebruik te maken als het asbestslachtoffer zelf. Verweerder heeft aangegeven dat deze gunstigere bepaling ook in het geval van eisers is toegepast [4] , maar dat dit hen niet helpt. De uitkering is immers aan het asbestslachtoffer zelf verstrekt, en daarna door zijn vrouw geërfd. De nieuwe bepaling is alleen gunstig als de uitkering direct aan de nabestaanden is uitgekeerd.
6. De rechtbank overweegt dat heel strikt genomen de vrouw niet onder de uitzondering lijkt te vallen, omdat de uitkering in eerste instantie aan het asbestslachtoffer is toegekend. In de regels staat dat de asbestslachtofferuitkering ook wordt uitgezonderd als vermogen als de uitkering is verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden. [5] In dit geval is de uitkering niet rechtstreeks aan nabestaande (de vrouw) verstrekt maar aan de man.
7. Wanneer de rechtbank naar de memorie van toelichting kijkt van de nieuwe regel, lijkt daaruit niet te volgen dat de vrouw niet voor de uitzondering in aanmerking zou moeten komen. Het doel van de uitzonderingsbepaling is volgens de memorie van toelichting: “
Het kabinet acht het in bepaalde gevallen namelijk onwenselijk dat belanghebbenden hun eventuele aanspraak op toeslagen kwijtraken als hun vermogen is toegenomen door het ontvangen van financiële bijdragen, compensaties of tegemoetkomingen en daardoor een vermogensgrens wordt overschreden.” Daarbij is ook in de memorie van toelichting bepaald dat: “
met deze wijziging en de wijziging in artikel 9, tweede lid, UR Awir[wordt]
mogelijk voor nabestaanden van asbestslachtoffers om een vermogenstoetsuitzondering te verzoeken voor de uitkering op basis van de TAS-regeling.”. In de memorie is niet terug te lezen dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen nabestaanden die deze uitkering rechtstreeks hebben ontvangen, en nabestaanden die deze hebben geërfd.
8. De rechtbank overweegt verder dat de vrouw de uitkering met de man mede heeft ontvangen, doordat deze in de gemeenschappelijke boedel viel. Ook is van belang dat de hoogte van de asbestuitkering niet anders is als deze aan het asbestslachtoffer wordt uitgekeerd, dan wanneer deze aan de nabestaanden wordt uitgekeerd. Dat betekent dat wanneer de schadevergoeding zou zijn uitgekeerd nadat de man was overleden (tien weken later) precies dezelfde uitkering aan de vrouw (als gerechtigde) zou zijn verstrekt. In dat geval zou ditzelfde bedrag aan uitkering wel als bijzonder vermogen zijn aangemerkt. De vrouw zou dan haar toeslag niet hoeven terug te betalen. Het enige verschil met de huidige situatie is de overlijdensdatum van de man, en het feit dat de uitkering daardoor via hem in de gemeenschappelijke boedel is gekomen. Voor het overige zouden de omstandigheden gelijk zijn. Het zou om eenzelfde bedrag gaan, dat om dezelfde reden (het feit dat de man asbestslachtoffer is) zou zijn verstrekt. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat verweerder de uitzonderingsregels strikt hanteert, lijkt het erop alsof het kabinet juist voor situaties zoals die van de vrouw wel een uitzondering heeft willen maken in de nieuwe regels. Verweerder heeft ook niet kunnen toelichten waarom het verschil maakt of de man van eiseres nog leefde toen de uitkering verstrekt werd. De rechtbank acht in dit geval een te strikte toepassing van de uitzonderingsgrond gelet op deze omstandigheden onredelijk bezwarend. Verweerder had bij de berekening van de huurtoeslag van de vrouw over 2022 de TNS uitkering moet aanmerken als bijzonder vermogen. Dit betekent dat verweerder ten onrechte van de vrouw huurtoeslag over 2022 heeft teruggevorderd. Deze beroepsgrond slaagt dus.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en de proceskosten [6] . Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. Voor de bezwaarfase hebben eisers recht op een vergoeding van € 647,- ( 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 647,- per punt). Voor de beroepsfase hebben eisers recht op een vergoeding van
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 907,00 per punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 2.461,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 51,- moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.461,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 7 maart 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
(…)
Artikel 7. Draagkracht
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 31.747, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de belanghebbende en zijn partner aan het begin van het berekeningsjaar een gezamenlijke rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben van meer dan € 63.494. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
(…)
Artikel 47.
1, Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.
2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
3, Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling)
Artikel 9 (Geldend van 05-11-2022 t/m 31-12-2023)
1. Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met:
(…)
b. een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
(…)
3°.vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers zoals deze luidde op 31 maart 2014 of de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014:
(…)
2. Het eerste lid, onderdeel b, onder 4° tot en met 11°, is eveneens van toepassing ingeval de genoemde uitkeringen zijn verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden.
Artikel 9 (Geldend van 01-01-2024 t/m 05-11-2024)
1. Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met
:
(…)
b. een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
(…)
3°. vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers zoals deze luidde op 31 maart 2014 of de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014;
(…)
2. Het eerste lid, onderdeel b, onder 3° tot en met 11°, is eveneens van toepassing ingeval de genoemde uitkeringen of tegemoetkomingen zijn verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden.

Voetnoten

1.Met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 47 van de Awir.
2.Zie artikel 9, eerste lid, onder b, sub 3⁰ van de Uitvoeringsregeling Awir en artikel 9, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, geldend van 5 november 2022 tot en met 31 december 2023.
3.Zie artikel 9, eerste lid, onder b, sub 3⁰ van de Uitvoeringsregeling Awir en artikel 9, tweede lid, geldend vanaf 01-01-2024 t/m heden.
4.Het bestreden besluit dateert van 9 januari 2024 en dus na de wijziging van de regels per 1 januari 2024.
5.Artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
6.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.