In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen STICHTING WOONPUNT en een huurder, aangeduid als [gedaagde, eiser in het verzet]. De procedure volgde op een verstekvonnis van 5 juli 2024, waarin Woonpunt de huurder had aangesproken op zijn verplichtingen met betrekking tot het onderhoud van de gehuurde woning en de tuin. De huurder had de tuin verwaarloosd, met een aanzienlijke ophoping van fietsen, fietsonderdelen en afval, wat leidde tot zorgen over vervuiling en hoarding. Woonpunt vorderde dat de huurder medewerking verleende aan een inspectie van de woning en de tuin in behoorlijke staat zou brengen.
De kantonrechter oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. De rechter bevestigde dat de huurder zich niet als een goed huurder gedroeg en dat de tuin niet als opslagplaats mocht worden gebruikt. De kantonrechter oordeelde dat de huurder binnen twee maanden de tuin moest opschonen en dat Woonpunt gemachtigd werd om dit zo nodig zelf te doen, op kosten van de huurder. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van de medewerking aan de inspectie. De proceskosten werden aan de huurder opgelegd, die in het ongelijk was gesteld.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot het onderhoud van gehuurde woningen en de gevolgen van het niet naleven van huurvoorwaarden. De rechter heeft de vorderingen van Woonpunt grotendeels toegewezen, met inachtneming van de belangen van beide partijen.