ECLI:NL:RBLIM:2025:1953

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
11160049 \ CV EXPL 24-3044
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en proceskosten in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert de eiseres, een juridische dienstverlener, betaling van onbetaalde facturen van de gedaagde, die als particulier wordt beschouwd. De eiseres heeft juridische bijstand verleend aan de gedaagde, maar de facturen zijn onbetaald gebleven ondanks herhaalde aanmaningen. De gedaagde voert verweer en stelt dat hij enkel opdracht heeft gegeven voor het opstellen van een advies en een eerste brief aan kopers, en betwist de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en dat de eiseres haar verplichtingen is nagekomen. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 4.135,10 toe, maar wijst de vorderingen tot betaling van rente en buitengerechtelijke kosten af, omdat de relevante bedingen in de algemene voorwaarden als oneerlijk worden beschouwd. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 1.309,72 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11160049 \ CV EXPL 24-3044
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L.M. Schelstraete,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de vervallen verklaring van het recht van [gedaagde] om te concluderen voor dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 4.927,81, bestaande uit € 4.135,10 aan onbetaald gelaten facturen, € 254,20 aan vervallen contractuele rente en € 538,51 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand, althans de wettelijke rente, vanaf 1 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische bijstand heeft verleend. De kosten van de in verband hiermee verrichte werkzaamheden zijn middels diverse facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De facturen zijn, ondanks herhaalde aanmaning, onbetaald gebleven.
2.3.
[gedaagde] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Nu [gedaagde] gedagvaard is voor de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, zal de kantonrechter verder geen acht slaan op de stellingen in het lichaam van de dagvaarding dat de rechtbank ’s-Hertogenbosch uitsluitend bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen. De kantonrechter merkt volledigheidshalve nog op dat een dergelijk forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden, dat een andere rechter aanwijst dan degene die volgens de wet bevoegd zou zijn, voorkomt op de zwarte lijst van artikel 6:236 sub n BW en naar zijn aard onredelijk bezwarend is.
3.2.
Voor zover [eiseres] met haar stellingen bij conclusie van repliek, te weten dat [gedaagde] een ondernemer in de paardensport is en eigenaar is van [handelsnaam] in Duitsland, heeft bedoeld dat [gedaagde] handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, wordt dit verworpen. Uit de tussen partijen gevoerde en in het geding gebrachte correspondentie blijkt niet dat [gedaagde] handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In het opdrachtvoorstel, gedaan per email van 6 oktober 2023, staat dat [gedaagde] als particulier een paard aan particulieren heeft verkocht. De kantonrechter gaat bij de verdere beoordeling ervan uit dat [gedaagde] heeft gehandeld als consument.
3.3.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.4.
[eiseres] heeft voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de informatieplichten.
3.5.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord gesteld dat hij enkel opdracht heeft gegeven voor het opstellen van een advies en een eerste brief aan kopers. Verder heeft hij nergens opdracht voor gegeven. Ten slotte betwist hij de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Dit verweer van [gedaagde] kan geen standhouden. [eiseres] heeft naar aanleiding van dit verweer bij conclusie van repliek namelijk haar stellingen nader toegelicht en de tussen partijen gevoerde correspondentie in het geding gebracht. Met de nadere stellingen en (onderbouwende) stukken van [eiseres] in de conclusie van repliek is het in de conclusie van antwoord gevoerde verweer voldoende weerlegd. Uit de correspondentie blijkt dat [gedaagde] meerdere malen opdracht gaf voor buitenrechtelijke als gerechtelijke acties, waaronder het leggen van conservatoir beslag. Dit brengt met zich dat de opdracht van [gedaagde] aan [eiseres] meer omvatte dan het enkel geven van advies en het versturen van een eerste brief aan kopers. Voorts blijkt uit de overgelegde correspondentie dat de algemene voorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
3.6.
De rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn opdrachtgever is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW. Die rechtsverhouding wordt beheerst door de Advocatenwet, met name artikel 46 Advocatenwet, en de gedragsregels voor advocaten. Op de advocaat die een opdracht aanneemt rust een inspanningsverplichting; hij dient de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen en daarbij de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht ten opzichte van degene wier belangen hij behartigt. De advocaat heeft bij de uitvoering een zekere mate van vrijheid om, in overleg met zijn cliënt, te bezien welke strategie in een bepaalde procedure wordt gekozen, welke stellingen naar voren zullen worden gebracht, welke stukken worden overgelegd, welke (proces)handeling zullen worden verricht etc. Er kan pas gesproken worden van een toerekenbare tekortkoming indien een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben dan wel een advies niet zou hebben gegeven.
3.7.
Voor zover sprake is van wanprestatie ontslaat die enkele wanprestatie [gedaagde] niet van zijn betalingsverplichting. Vereist is dat er aan het beroep op wanprestatie uitdrukkelijk een rechtsgevolg wordt verbonden, waarbij onder andere kan worden gedacht aan ontbinding van de overeenkomst en/of (vervangende) schadevergoeding. De kantonrechter kan die keuze niet - ambtshalve - voor een partij maken. Omdat [gedaagde] heeft nagelaten een rechtsgevolg aan zijn beroep op wanprestatie te verbinden, is zijn betalingsverplichting in stand gebleven en komt de kantonrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de klachten van [gedaagde] terecht zijn.
3.8.
Het subsidiaire en meer subsidiaire verweer van [gedaagde] dat [eiseres] de kosten niet inzichtelijk heeft gemaakt en de facturen niet transparant zijn en niet op juistheid zijn te toetsen (qua verrichte werkzaamheden als qua omvang en tijdsbesteding) kan geen standhouden. In het opdrachtvoorstel en ook bij de latere opdrachten heeft [eiseres] steeds aangegeven hoeveel uur / tijd daarmee ongeveer gemoeid is en tegen welk uurtarief die werkzaamheden kunnen worden verricht.
3.9.
Nu vaststaat dat partijen de overeenkomst hebben gesloten en niet gebleken is dat [eiseres] harerzijds haar verplichtingen niet is nagekomen, is ook [gedaagde] gehouden aan zijn (betalings)verplichtingen uit deze overeenkomst te voldoen. De gevorderde hoofdsom ter zake de onbetaald gelaten facturen van € 4.135,10 zal dan ook worden toegewezen.
3.10.
[eiseres] vordert betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter moet in beginsel ambtshalve vaststellen of in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt over deze gevorderde onderdelen en beoordelen of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen. [eiseres] doet subsidiair een beroep op de wettelijke bepalingen. Uit het Dexia-arrest (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971) volgt dat dit niet mogelijk is.
3.11.
De kantonrechter stelt vast dat de toepasselijke algemene voorwaarden in artikel 13 lid 2 een beding bevatten op grond waarvan [eiseres] aanspraak kan maken op vergoeding van contractuele rente van 1% per maand. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding oneerlijk is. De in dit beding overeengekomen contractuele rente was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst namelijk hoger dan de op dat moment geldende wettelijke rente. Een rechtvaardiging hiervoor heeft [eiseres] niet gegeven. Door die hoge bedongen rente wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoord. Om die reden is het rentebeding oneerlijk en wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moet de gevorderde primaire (contractuele) en subsidiaire (wettelijke) rentevergoeding worden afgewezen.
3.12.
De kantonrechter stelt verder vast dat de toepasselijke algemene voorwaarden in artikel 13 lid 3 een beding bevatten op grond waarvan [eiseres] aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding oneerlijk is. De bedongen vergoeding is namelijk altijd ten minste 15% van de hoofdsom met een minimum van € 250,00 en daarmee dus hoger dan de vergoeding conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat het beding daardoor oneerlijk is ten opzichte van [gedaagde] . Het beding wordt daarom vernietigd. Het gevolg hiervan is dat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
3.13.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de door [eiseres] gevorderde hoofdelijke veroordeling berust op een verschrijving.
3.14.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.309,72‬
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 4.135,10 aan onbetaald gelaten facturen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.309,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
CJ