ECLI:NL:RBLIM:2025:1951

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
11145996 \ CV EXPL 24-2888
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst van opdracht en betaling van incassokosten

In deze zaak vordert VLOERVERWARMING LIMBURG B.V. (hierna: VVL) betaling van een factuur van € 4.005,00 van de gedaagde partij, die een offerte voor het installeren van vloerverwarming heeft aanvaard. De gedaagde heeft de factuur niet betaald, ondanks meerdere betalingsherinneringen en een sommatie. VVL heeft de werkzaamheden conform de offerte uitgevoerd en stelt dat de gedaagde in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde geen verweer heeft gevoerd en dat de vordering van VVL toewijsbaar is. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de vervaldatum van de factuur, 3 november 2023. Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat het beding in de algemene voorwaarden als oneerlijk werd beschouwd. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.151,04. Het vonnis is uitgesproken op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11145996 \ CV EXPL 24-2888
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
VLOERVERWARMING LIMBURG B.V.,
te Geleen,
eisende partij,
hierna te noemen: VVL,
gemachtigde: mr. N.J.P. Vanaken,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024
- de akte van VVL
- [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om een antwoordakte te nemen, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VVL heeft op 14 september 2023 aan [gedaagde] een offerte uitgebracht voor het installeren van een vloerverwarming in het woonhuis van [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze offerte aanvaard waardoor tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Op deze overeenkomsten zijn de algemene voorwaarden van VVL van toepassing verklaard.
2.2.
VVL heeft de werkzaamheden conform offerte uitgevoerd. Op 27 oktober 2023 heeft VVL een factuur aan [gedaagde] verstrekt ter hoogte van € 4.005,00, met vervaldatum
3 november 2023. [gedaagde] is, na meerdere betalingsherinneringen, niet overgegaan tot betaling van de factuur.
2.3.
[gedaagde] heeft bij e-mailbericht van 7 december 2023 aan VVL bericht dat hij de factuur niet kan betalen omdat iets is misgegaan met het bouwdepot.
2.4.
Bij e-mailbericht van 11 december 2023 heeft VVL aan [gedaagde] bericht dat VVL het versturen van betalingsherinneringen heeft gepauzeerd tot 7 januari 2024, met de mededeling dat indien een factuur 75 dagen openstaat, deze automatisch (ter incasso) wordt doorgestuurd.
2.5.
Op 11 maart 2024 heeft VVL [gedaagde] gesommeerd om over te gaan tot betaling en daarbij de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd (zgn. 14-dagenbrief).
2.6.
Bij e-mail van 4 april 2023 heeft [gedaagde] aan VVL voorgesteld om als zzp-er voor VVL te gaan werken om op die manier zijn schuld af te lossen. Indien dit niet mogelijk was, heeft [gedaagde] het voorstel gedaan om een betalingsregeling te treffen van € 50,00 per maand. VVL heeft bij e-mail van 8 april 2024 aan [gedaagde] bericht niet akkoord te gaan met de betalingsregeling, maar wel bereid te zijn om na te gaan of [gedaagde] VVL van dienst kan zijn als zzp-er. [gedaagde] diende daarover uiterlijk op 9 april 2024 contact op te nemen met VVL. [gedaagde] heeft dit nagelaten.
2.7.
Enige betaling door [gedaagde] is uitgebleven.

3.De verdere beoordeling

De hoofdsom
3.1.
VVL vordert in essentie nakoming van de op [gedaagde] rustende contractuele verplichting, bestaande uit voldoening van het bedrag van € 4.005,00.
3.2.
[gedaagde] heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord. Het gevorderde ligt als onweersproken voor toewijzing gereed.
De wettelijke rente
3.3.
VVL vordert primair de wettelijke rente over € 4.005,00 vanaf 3 november 2024. De kantonrechter beschouwt deze datum als een kennelijke verschrijving. In het lichaam van de dagvaarding stelt VVL namelijk dat [gedaagde] vanaf 3 november 2023, aangezien dat de vervaldatum van de factuur is, in verzuim is komen te verkeren en VVL maakt dan ook aanspraak op de wettelijke rente vanaf deze datum. Nu gezien de overgelegde factuur vaststaat dat het verzuim is ingetreden per 3 november 2023, zal de rente worden toegewezen vanaf deze datum.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.4.
De kantonrechter heeft in voornoemd tussenvonnis VVL en daarna [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op het voornemen van de kantonrechter om het beding in de algemene voorwaarden met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter daarvan.
3.5.
VVL stelt zich bij akte allereerst op het standpunt dat VVL geen beroep heeft gedaan op het beding en dat daarom niet kan worden toegekomen aan een ambtshalve toetsing van het beding. VVL stelt dat zij de vordering van de buitengerechtelijke incassokosten enkel gebaseerd heeft op de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (hierna: WIK) en het bijbehorende Besluit. VVL verwijst naar de 14-dagenbrief (productie 6). Hierdoor kan volgens VVL vernietiging van het beding niet kan leiden tot een afwijzing van de buitengerechtelijke kosten.
3.6.
VVL stelt zich ten tweede, voor het geval wel zou worden toegekomen aan een ambtshalve toetsing van het beding, op het standpunt dat het beding niet oneerlijk is en geen verstoring van het contractuele evenwicht veroorzaakt. Dit omdat het beding enkel een expliciete en ondubbelzinnige verwijzing naar de WIK en het bijbehorende besluit bevat ten aanzien van de hoogte van de incassokosten. Volgens VVL is deze verwijzing alomvattend omdat deze regeling niet alleen ziet op de hoogte van de incassokosten, maar ook op het moment waarop deze verschuldigd worden.
3.7.
VVL verzoekt tot slot om op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen.
3.8.
[gedaagde] heeft geen antwoordakte genomen.
3.9.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van het eerste standpunt van VVL als volgt. De kantonrechter dient ambtshalve over te gaan tot vernietiging van een oneerlijk beding, ook als de eisende partij in een procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Terugvallen op wettelijke bepalingen bij de vernietiging van een oneerlijk beding is niet mogelijk. Dat de kantonrechter niet toekomt aan een ambtshalve toetsing van het beding omdat geen beroep wordt gedaan op dat beding en dat de vernietiging van het beding daarom niet kan leiden tot een afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, is dus onjuist. De kantonrechter verwijst naar hetgeen is overwogen onder 3.5. van voornoemd tussenvonnis.
3.10.
Ten aanzien van het tweede aangedragen standpunt wordt als volgt overwogen. VVL stelt dat het beding op geen enkele wijze iets over een termijn of het tijdstip van de verschuldigdheid van de incassokosten vermeldt. Daarin ligt naar het oordeel van de kantonrechter juist de oneerlijkheid van het beding besloten. Dat enkel is opgenomen dat voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten aansluiting wordt gezocht bij het bepaalde in de WIK en het bijbehorende Besluit is onvoldoende. De wet schrijft in artikel 6:96 BW voor dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de zogenoemde 14-dagenbrief genoemde termijn verschuldigd worden. Het beding in de algemene voorwaarden is dan ook onduidelijk geformuleerd en niet in overeenstemming met de wet, waardoor het voor de consument onmogelijk is om te weten waar hij op welk moment contractueel aan kan worden gehouden. Dat in de praktijk eerst een 14-dagenbrief wordt verstuurd en dat VVL dit ook gedaan heeft, doet daaraan niet af.
3.11.
De kantonrechter komt naar aanleiding van de akte van VVL dan ook niet tot een ander oordeel dan dat het beding zoals opgenomen in artikel 6 lid 6 van de algemene voorwaarde oneerlijk is. De gevolgen van oneerlijkheid kunnen niet buiten toepassing worden gelaten, omdat die gevolgen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. Het doel van de Richtlijn oneerlijke bedingen is namelijk dat oneerlijke bepalingen uit overeenkomsten verdwijnen en om dat doel te bereiken moeten de sancties uit de richtlijn afschrikkend zijn. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden dus afgewezen.
De proceskosten
3.12.
[gedaagde] wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VVL worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
406,50
(1,5 punt × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.151,04
3.13.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VVL te betalen een bedrag van € 4.005,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.151,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
SH