3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
359a Sv-verweer
Op 14 augustus 2024 is de politie de woning van de verdachte aan de [adresgegevens verdachte] binnengetreden ter aanhouding van de verdachte. De hulpofficier van justitie heeft daartoe op 12 augustus 2024 een machtiging tot binnentreden afgegeven.
Uit het dossier blijkt tevens dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie, waaronder een veroordeling voor vuurwapenbezit. Gelet hierop kon de aanhouding in redelijkheid als risicovol worden aangemerkt, waarbij naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen aanwezig was. De officier van justitie heeft daarop beslist dat voor het binnentreden ter fine van aanhouding de Ondersteuningsgroep Limburg zou worden ingezet. Bij het veiligstellen van de woning werd door de Ondersteuningsgroep – conform protocol – een slaapkamerdeur geforceerd. De schuifdeur van een kledingkast in deze slaapkamer stond open, en twee jachtwapens lagen open en bloot in het zicht. Pas na het aantreffen van deze - op het eerste gezicht strafbare - wapens werd een machtiging tot binnentreden afgegeven, waarna op basis van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie de woning is doorzocht. Daarbij werden onder meer de tenlastegelegde wapens en munitie aangetroffen.
Dit alles brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat geen vormen zijn verzuimd in de zin van artikel 359a Sv. Er bestaat derhalve geen aanleiding om de resultaten van de doorzoeking uit te sluiten van het bewijs.
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4]hebben als volgt gerelateerd:
Op 14 augustus 2024 waren wij belast met de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adresgegevens verdachte] . Hierbij werden de navolgende goederen aangetroffen:
- diverse soorten scherpe munitie, ladekast, slaapkamer 3;
- 3 handvuurwapens (3x 9mm PAC), ladekast, slaapkamer 3.
Verbalisant [verbalisant 5]heeft de wapens en de munitie onderzocht en heeft de onderzochte goederen als volgt omschreven:
Op 24 september 2024, heb ik, een onderzoek ingesteld naar de op 14 augustus 2024 te [adresgegevens verdachte] , in beslaggenomen voorwerpen:
- Gaspistool (foto’s 1 en 2), voorzien van SIN AART1787NL, van het merk Zoraki (ATAK arms), model M906. Kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit voorwerp betreft een vuurwapen (gaspistool) in de vorm van een pistool, in het kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie;
- Gaspistool en schietbeker (foto’s 3 tot en met 6), voorzien van SIN AART1789NL, van het merk Zoraki (ATAKA arms), model M906. Kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit voorwerp betreft een vuurwapen (gaspistool) in de vorm van een pistool, in het kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. In deze verpakking werd nog een schietbeker aangetroffen, met inscriptie PTB 1064. Dit voorwerp betreft een schietbeker voor een gaspistool. De Werkgroep Advies Wapens en munitie heeft aangegeven dat een schietbeker beschouwd moet worden als een loop. Derhalve zijn de bepalingen betreffende wapens van de categorie III sub 1, van de Wet wapens en munitie mede van toepassing op deze loop;
- Gaspistool (foto’s 7 tot en met 10), voorzien van SIN AART1788NL, van het merk Zoraki (ATAK arms), model M906. Kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit voorwerp betreft een vuurwapen (gaspistool) in de vorm van een pistool, in het kaliber 9 millimeter P.A.K. Dit betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet Wapens en Munitie. In deze verpakking werd nog een schietbeker aangetroffen, met inscriptie PTB 1064. Dit voorwerp betreft een schietbeker voor een gaspistool. De Werkgroep Advies Wapens en munitie heeft aangegeven dat een schietbeker beschouwd moet worden als een loop. Derhalve zijn de bepalingen betreffende wapens van de categorie III sub 1, van de Wet wapens en munitie mede van toepassing op deze loop;
- Patroonmagazijn (foto 17), voorzien van SIN AART1783NL, van het merk Zoraki, capaciteit zes knal- dan wel gaspatronen. Ingevolge onderdeel 1.2.3 van de Circulaire wapens en munitie 2019 wordt het patroonmagazijn aangemerkt als een onderdeel waarop de Wet wapens en munitie van toepassing is. Derhalve zijn de bepalingen betreffende wapens van de categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie mede van toepassing op dit patroonmagazijn;
- Twee patroonmagazijnen geschikt voor de kalibers 5.56x45 millimeter Navo en .223 (foto 23), voorzien van SIN AART1785NL. Ingevolge onderdeel 1.2.3 van de Circulaire wapens en munitie 2019 wordt het patroonmagazijn aangemerkt als een onderdeel waarop de Wet wapens en munitie van toepassing is. Derhalve zijn de bepalingen betreffende wapens van de categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie mede van toepassing op deze beide patroonmagazijnen.
- Patroonmagazijn geschikt voor de kalibers 5.56x45 millimeter Navo en .223 (foto 24), voorzien van SIN AART1786NL. Ingevolge onderdeel 1.2.3 van de Circulaire wapens en munitie 2019, wordt het patroonmagazijn aangemerkt als een onderdeel waarop de Wet wapens en munitie van toepassing is. Derhalve zijn de bepalingen betreffende wapens van de categorie III sub 1 van de Wet wapens en
munitie mede van toepassing op deze beide patroonmagazijnen.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft als volgt gerelateerd:
Op 14 augustus 2024 was ik op het adres [adresgegevens verdachte] . Tijdens deze doorzoeking is in de onderzijde van de ladekast munitie aangetroffen. Dit betrof:
- 50 patronen .32 auto;
- 100 patronen .38-40;
- 12 patronen 7,65mm;
- 16 patronen kaliber 16;
- 245 patronen kaliber 12;
- 439 patronen .22.
Ik herkende al deze patronen als zijnde munitie van de categorie III, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van deze munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie. Tussen deze munitie zaten ook een drietal zwarte plastic doosjes welke elk een pistool bevatten met patroonhouder. De drie pistolen betroffen drie identieke pistolen van het merk Zoraki in het kaliber 9mm PAK. Ik zag dat deze pistolen voldeden aan een vuurwapen van de categorie III zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van deze pistolen is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie. In de twee laden werden ook nog drie patroonhouders aangetroffen voor een geweer in het kaliber 5,56mm en twee patroonhouders voor een pistool. Deze patroonhouders zijn een essentieel onderdeel van een vuurwapen. Daarmee zijn zij vuurwapens in de categorie III zoals genoemd in artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van deze patroonhouders is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie.
De verdachteheeft ter terechtzitting als volgt verklaard:
Ik heb de pistolen in Duitsland gekocht. Ik heb er drie gekocht om er samen met vrienden op oudejaarsavond vuurwerk mee af te schieten. U, voorzitter, houdt mij voor dat er behoorlijk wat munitie is aangetroffen. Ik wist dat ik de munitie niet mocht hebben. Het is niet slim om die in huis te hebben, maar het is wel gebeurd. Alles lag boven in de kast op de eerste verdieping.
Bewijsoverweging feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van wapens en munitie vereist is dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid hiervan. De bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie ervan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat als algemene ervaringsregel heeft te gelden dat een bewoner van een huis zich bewust moet zijn van hetgeen zich in zijn huis bevindt. Daarnaast is vereist dat het wapen en de munitie zich in de machtssfeer van de verdachte bevond. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat deze zich in de directe nabijheid van de verdachte bevinden.
Ten tijde van de inval stond de verdachte als enige ingeschreven op het adres [adresgegevens verdachte] . De verdachte was in de woning aanwezig toen de politie binnentrad, en de wapens en munitie zijn deels aangetroffen in een afgesloten kamer op de eerste verdieping. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de wapens heeft gekocht in Duitsland en dat hij wist dat hij de munitie niet mocht hebben. Ten aanzien van de patroonmagazijnen overweegt de rechtbank dat deze zijn aangetroffen in dezelfde ruimte als de overige wapens en munitie. Niet is aannemelijk gemaakt of geworden dat iemand anders buiten verdachtes weten de patroonmagazijnen in de slaapkamer heeft neergelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verdachte wist van hun aanwezigheid. Zij bevonden zich bovendien in zijn machtssfeer. Daarmee is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor feit 1 en 2 in al hun onderdelen.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 4]heeft als volgt verklaard:
Ik ben als wijkagent voor de gemeente Bergen werkzaam. Door meerdere mensen, zowel privé als zakelijk, werd ik erop geattendeerd dat [verdachte] , een inwoner van het dorp [plaats] , waar ik als wijkagent voor verantwoordelijk ben, twee berichten over mij op zijn Facebookpagina had geplaatst.
Ik zag dat het eerste bericht geplaatst was op 7 juli 2024. Ik zag dat de letterlijke
tekst van dit bericht was: “Nogmaals de vraag? Mag deze agente moedwillig op deze
manier met mijn spullen omgaan en mijn ruiten beschadigen??? Delen wordt gewaardeerd. Maak haar beroemd..!!” Ik zag dat bij het bericht een video was geplaatst. Ik zag en herkende op deze video mijzelf, samen met enkele collega's, terwijl wij bezig waren met een doorzoeking in de woning van [verdachte] . Ik zag dat
ik duidelijk herkenbaar in beeld was. Deze beelden zijn door [verdachte] al eens eerder
geplaats, op 5 oktober 2023, met eenzelfde tekst erbij.
Ik zag dat het tweede bericht geplaatst was op 9 juli 2024. Ik zag dat de letterlijke
tekst van dit bericht was: “Wie hem het beste afmaakt krijgt een lekkere flesje
drank..!! Kijk me dan staan. Ik ben zo stoer. Heel m'n dorp moet me niet. Ik heb
geen.... een.... bij.... Uiteraard word delen gewaardeerd en mag iedereen mee
doen..!!!!” Ik zag dat onder dit bericht een foto was geplaatst waarop ik in uniform bij
de ingang van een feesttent sta. Ik zag dat mijn gezicht met groene kleur is
weggewerkt, waardoor mijn gezicht niet zichtbaar is. Ik herken mijzelf op deze foto
aan mijn houding, armen en vorm van mijn lichaam. Mensen die mij kennen zullen mij ook op deze foto herkennen, ook al is mijn gezicht niet zichtbaar. Meerdere mensen in mijn omgeving herkennen mij ook op deze foto.
Ik zag dat [verdachte] op 1 juli 2024 zijn profielfoto van zijn Facebookpagina had
gewijzigd. Ik zag dat zijn profielfoto nu een foto van een meisje met rood haar en
sproeten was, met daarop de tekst: “Gingers do have souls A freckle for every soul
they steal.” Vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands betekent dit: “Gingers
hebben zielen. Een sproet voor elke ziel die ze stelen.” ‘Ginger’ is een synoniem
voor mensen met rood haar. Ik merk hierbij op dat ik rood haar en sproeten heb.
Eerder gebruikte [verdachte] een foto van zichzelf als profielfoto. Ik zag verder dat [verdachte] de profielnaam van zijn Facebookpagina had veranderd van [verdachte] naar [verdachte] [slachtoffer 4] . Deze achternaam komt overeen met mijn achternaam.
Deze berichten hebben alleen maar tot doel om op te ruien tot het plegen van enig strafbaar feit, namelijk het beledigen van mij. Door deze berichten worden mijn eer en goede naam aangerand. Ik word door het publiek aangesproken op deze berichten.
Verder werd ik in mijn privé tijd er ook mee geconfronteerd. Ik ben meerdere malen door mensen uit mijn privé omgeving aangesproken over de berichten van [verdachte] . Ik ervaar hier hinder en overlast van in mijn privé en werksfeer.
Aangever [slachtoffer 1]heeft als volgt verklaard:
Ik werd door een collega geattendeerd op een Facebookpagina waar onder andere een foto van mij en mijn collega is geplaatst. Ik ben herkenbaar in beeld, in politie-uniform, waarbij opgeroepen wordt mijn naam te achterhalen. Het bericht werd op 9 juni 2023 geplaatst op Facebook, door een persoon die zich [verdachte] [slachtoffer 4] noemt. Een passage in de tekst naast de foto luidt: “Zal hun ook even lastig vallen zoals ze mij lastig vallen en bekend maken..!!!! als iemand hun namen weet heb ik ze graag aub want die wouden ze niet geven..!!!!” Door het trachten te achterhalen van mijn persoonsgegevens, wordt het persoonlijk gemaakt. Nu ik deze oproep tot achterhalen van mijn gegevens heb gezien, merk ik dat dit me onrustig maakt. Ik wens door de uitvoering van mijn werk, geen privé last te ervaren.
Aangever [slachtoffer 3]heeft als volgt verklaard:
Ik werd erop geattendeerd dat [verdachte] berichten over mij op zijn Facebookpagina had geplaatst. Het bericht is geplaatst op 9 juni 2023. Ik zag dat bij het bericht foto's waren geplaatst. Ik zag en herkende op deze foto mijzelf. Door deze berichten worden mijn eer en goede naam aangetast. Door [verdachte] wordt in het bericht aangegeven dat hij mij zal lastigvallen en bekend wil gaan maken. Het politieteam in Gennep is een klein team en ik ervaar hier hinder en overlast van in de werksfeer. Deze ongefundeerde berichten raken mij persoonlijk en in de werksfeer ook mijn netwerkpartners. Ik merk ook dat dit wat doet met het veiligheidsgevoel. Dat ook netwerkpartners en collega's mij hierover aanspreken zorgt voor hinder en verstoring van mijn werkzaamheden.
Aangever [slachtoffer 2]heeft als volgt verklaard:
[verdachte] verspreidde beelden van mij met het oogmerk mij ernstige overlast aan te doen dan wel aan te laten doen of mij in de uitoefening van mijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel ernstig te laten hinderen. Ik zag dat mijn collega het Facebook-bericht dat [verdachte] postte toonde en ik zag dat het bericht dat [verdachte] postte op woensdag 5 juni 2024 werd gepost. De beelden waar ik op stond die op het openbare Facebook-account van [verdachte] stonden, waren opgenomen vanuit een van de beveiligingscamera's bij de voordeur van [verdachte] . Het betroffen twee beelden, van zowel mijn bezoek in burger als in uniform. Het bericht dat [verdachte] op woensdag 5 juni 2024 postte luidde als volgt: ‘Zoek de verschillen?? Glasvezel/politie Zn rooie oortjes zijn hetzelfde. Delen is lief.’
De verdachteheeft ter terechtzitting als volgt verklaard:
Het klopt dat ik op 7 juli 2024 een bericht over [slachtoffer 4] op Facebook heb geplaatst. Ze heeft me die dag aangehouden en lastiggevallen. Ik was boos en heb dat uit onmacht geplaatst. Op 9 juli 2024 heb ik een tekst met foto geplaatst. Ik was zo boos en verdrietig dat ik dat op Facebook had gezet, dat was dom. Achteraf realiseer ik me dat het vervelend is. Ik heb de berichten geplaatst zodat ik met rust gelaten word.
Ik heb 9 juni 2023 een bericht met een filmpje geplaatst waarop twee politieambtenaren te zien waren. Ik wilde aangifte tegen ze doen, dus ik heb bij het filmpje gevraagd of iemand de naam van de agenten wist. Ik kan me achteraf voorstellen dat zij hierdoor hinder en overlast hebben ervaren.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt als volgt. ‘Doxing’ is sinds 1 januari 2024 strafbaar gesteld in artikel 285d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Met de strafbaarstelling van ‘doxing’ wordt de norm gesteld dat het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander voor intimiderende doeleinden, zoals vrees aan (laten) jagen en/of ernstige overlast aan (laten) doen, onacceptabel is en daarom is het onder de reikwijdte van het Wetboek van Strafrecht gebracht. Het doel van de strafbaarstelling is de persoonlijke vrijheid van (potentiële) slachtoffers beschermen.
Voor strafbaarheid van doxing is vereist dat degene die zich de persoonlijke gegevens verschaft, deze verspreidt of anderszins ter beschikking stelt (hierna samen aan te duiden als: verspreiden). Dat zijn gedragingen die opzet impliceren. Het verspreiden moet zijn gedaan met het oogmerk om een ander vrees aan te jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of ernstig te hinderen in zijn beroepsuitoefening. Aan het oogmerkvereiste, wat de zwaarste opzetvorm is, is voldaan als de verdachte op het moment van die gedraging die bedoeling heeft dan wel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft beseft dat het noodzakelijke gevolg van zijn handeling is, dat het slachtoffer vrees zal worden aangejaagd, ernstige overlast zal worden aangedaan of in de uitoefening van zijn ambt of beroep zal worden gehinderd.
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in een periode van ruim één jaar op meerdere tijdstippen persoonsgegevens en foto’s en video’s van meerdere politieambtenaren heeft gedeeld op zijn (deels) openbare Facebookprofiel, voorzien van begeleidende berichten. In deze berichten staan nare teksten over hen geschreven, worden gegevens vermeld die naar hen herleidbaar zijn en wordt opgeroepen tot het delen van het bericht en/of de persoonsgegevens. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de gebruiker was van het betreffende Facebookprofiel.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de berichten heeft geplaatst omdat hij boos en wanhopig was en hij rust wilde. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte bij het plaatsen van de berichten heeft beseft dat zijn handelen de betrokkenen vrees zou aanjagen, ernstige overlast zou veroorzaken of in de uitoefening van hun ambt ernstig zou hinderen. Daarmee is voldaan aan het oogmerkvereiste.