ECLI:NL:RBLIM:2025:1874

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/03/337982 / KG ZA 25-4
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruiming perceel door Provincie Limburg in kort geding

In een kort geding heeft de Provincie Limburg de ontruiming van een perceel gevorderd, waarop gedaagde zonder recht of titel verblijft. De Provincie stelt dat zij eigenaar is van het perceel, zoals blijkt uit kadastrale gegevens en correspondentie met de gemeente. Gedaagde, die in een camper op het perceel woont, betwist de eigendom van de Provincie en stelt dat hij al jaren op de grond verblijft zonder dat deze door de Provincie wordt gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Provincie voldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, aangezien gedaagde inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. De rechter wijst de vordering tot ontruiming toe en legt gedaagde een dwangsom op voor het geval hij niet aan de veroordeling voldoet. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/337982 / KG ZA 25-4
Vonnis in kort geding van 27 februari 2025
in de zaak van
PROVINCIE LIMBURG,
te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: de Provincie,
advocaat: mr. J. Engelmann,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende formele woonplaats,
briefadres hebbende op een geheim adres in de [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
in persoon verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van 16 januari 2025, met de producties 1 t/m 14,
- de brief van [gedaagde] van 3 februari 2025,
- de brief van de rechtbank van 3 februari 2025,
- de akte inbrengen producties van de Provincie, met de producties 15 en 16,
- de brief van [gedaagde] van 11 februari 2025,
- de brief van de rechtbank van 11 februari 2025,
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2025.
1.2.
Op de mondelinge behandeling zijn verschenen namens de Provincie de heer [naam senior medewerker vastgoed] , senior medewerker vastgoed, en de heer [naam technisch administratief medewerker] , technisch administratief medewerker, bijgestaan door mr. Engelmann, en de heer [gedaagde] in persoon.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 27 februari 2025.

2.De feiten

2.1.
In de eigendomsinformatie van het Kadaster van 7 januari 2025 (productie 1 bij dagvaarding) is vermeld dat de Provincie eigenaar is van het perceel, kadastraal bekend [kadasternummer] , groot 40.815 m2, aan de [adres] (hierna: "het perceel").
2.2.
Op de kadastrale kaart (luchtfoto) van het perceel (productie 2, pagina 2, bij dagvaarding) is de camper van [gedaagde] te zien. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onder meer verteld dat hij al enige tijd in de betreffende camper woont, onder andere met zijn drie honden. De eigendomssituatie zoals ingetekend op de kadastrale kaart klopt zijns inziens niet. Tevens heeft hij verteld dat hij veelvuldig, doch tevergeefs met de gemeente [plaats] (hierna: "de gemeente") contact heeft gehad over een alternatieve woonruimte.
2.3.
De gemeente heeft, zoals is te lezen in haar brief van 4 september 2024 op pagina 1 (productie 4 bij dagvaarding), tijdens een controle op 13 juni 2024 geconstateerd dat op het perceel van de Provincie een camper is geplaatst, welke wordt bewoond. Op pagina twee van die brief is – kort gezegd – te lezen dat de aanwezige camper in strijd met het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente [plaats] is geplaatst. De gemeente heeft de Provincie geïnformeerd over haar voornemen tot handhavend optreden (voornemen last onder dwangsom).
2.4.
De gemeente heeft bij brief van 14 oktober 2024 (nummer Z/24/204931) de op 4 september 2024 aangekondigde last onder dwangsom opgelegd (zoals is te lezen in haar brief van 21 januari 2025, productie 16 bij dagvaarding). De Provincie dient de illegale bewoning op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden vóór 17 januari 2025.
In het geval vóór die datum niet aan de opgelegde last is voldaan verbeurt de Provincie een dwangsom van € 5.000,00 per maand, met een maximum van € 15.000,00.
2.5.
De Provincie heeft [gedaagde] laatstelijk (buiten rechte) bij e-mail van 13 december 2024 gesommeerd om uiterlijk 20 december 2024 het perceel te ontruimen (productie 13 bij dagvaarding).
2.6.
De gemeente heeft op 20 januari 2025 op het perceel een hercontrole uitgevoerd en geconstateerd dat nog steeds sprake is van de eerder geconstateerde illegale bewoning van het perceel. De Provincie heeft de aangezegde dwangsommen verbeurd.
2.7.
[gedaagde] heeft om hem moverende redenen geen uitvoering gegeven aan de verzoeken en sommaties van de Provincie om het perceel te ontruimen.

3.Het geschil

3.1.
De Provincie, als eigenaar, vordert in kort geding, samengevat:
1. [gedaagde] te veroordelen om het perceel, kadastraal bekend [kadasternummer] , te ontruimen, op straffe van een dwangsom,
ll. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De Provincie stelt – samengevat – dat zij als eigenaar van het perceel, gelet op het bepaalde in artikel 5:2 BW, een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming. [gedaagde] maakt een inbreuk op haar eigendomsrecht door illegaal op het perceel te blijven wonen en het perceel niet te ontruimen na sommaties daartoe door de Provincie. De Provincie heeft aangevoerd dat zij [gedaagde] hulp heeft geboden bij de ontruiming. Daar komt bij dat de Provincie door de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] (het illegaal blijven wonen op haar perceel) dwangsommen heeft verbeurd. De Provincie stelt dat gelet hierop zij recht en belang heeft bij de gevorderde voorziening.
3.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] houdt in dat de Provincie niet de eigenaar is van de strook grond waarop hij de door hem bewoonde camper heeft geplaatst. Volgens [gedaagde] is de groene lijn op de kadastrale kaart niet juist ingetekend en stonden er ooit kadasterpaaltjes die de situatie correct weergaven, doch die paaltjes zijn verwijderd. De strook waarop hij verblijft is van een derde en reeds gelet hierop dienen de vorderingen van de Provincie te worden afgewezen, aldus [gedaagde] op de mondelinge behandeling. [gedaagde] betwist verder – samengevat en voor zover relevant voor dit kort geding – het gestelde spoedeisend belang. Hij stelt dat hij al ruim vier jaar op de betreffende strook grond verblijft en dat die strook grond niet wordt gebruikt door de Provincie. Ook gelet hierop moeten de vorderingen worden afgewezen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] voert tot slot aan dat hij graag met zijn honden naar een alternatieve geschikte woonruimte zou willen verhuizen, doch dat er vooralsnog geen passend aanbod voor hem is. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de Provincie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de Provincie ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt, gelet op die maatstaf, met inachtneming van het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , allereerst vast dat de Provincie aan de hand van recente kadastrale stukken haar eigendom van het perceel en de eigendomssituatie ter plaatse voldoende heeft onderbouwd. Indirect blijkt haar eigendom ook uit de voornoemde brieven van de gemeente, die de Provincie heeft aangeschreven als eigenaar, zoals onder andere blijkt uit de last onder dwangsom van 21 januari 2025. Het verweer van [gedaagde] , inhoudende dat een ander eigenaar is, is op de mondelinge behandeling niet met vaststaande feiten onderbouwd en in het licht van die met stukken onderbouwde stelling van de Provincie ook niet voldoende aannemelijk gemaakt. Op grond van artikel 5:2 BW is de Provincie als eigenaar dan ook bevoegd haar eigendomsrecht jegens [gedaagde] op te eisen.
4.3.
Dit eigendomsrecht en de inbreuk erop maken dat de Provincie als eigenaar op voorhand een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming.
Kans van slagen van een door de Provincie te voeren bodemprocedure
4.4.
Naast het vereiste van een spoedeisend belang geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Ook aan deze maatstaf is voldaan, op grond van het navolgende.
4.5.
Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht dat een (rechts)persoon op een zaak kan hebben. Ingevolge artikel 5:1 lid 2 BW staat het de eigenaar met uitsluiting van ieder ander vrij om van zijn eigendom gebruik te maken zoals hij dat wenst. Bij dat gebruik moet hij wel de rechten van anderen respecteren alsook de overheidsregels die de vrijheid van de eigenaar beperken. De eigenaar is op grond van artikel 5:2 BW bevoegd zijn eigendom terug te eisen van een ieder die de zaak zonder recht onder zich houdt. Dat betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die daar inbreuk op maakt.
4.6.
Nu [gedaagde] zonder recht of titel op het perceel verblijft en woont, maakt hij inbreuk op dat eigendomsrecht van de Provincie, waardoor de vordering tot ontruiming toegewezen kan worden. De gevorderde ontruimingstermijn ex artikel 555 lid 2 Rv komt de rechter in dit kort geding ook niet onredelijk voor. De omstandigheid dat de situatie van [gedaagde] , wat betreft het vinden van een passende woonruimte, niet rooskleuring is kan de Provincie
niet op goede grond worden tegengeworpen, nu dit niet haar, maar de gemeente aangaat.
4.7.
Gelet op al het vorenoverwogene zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen.
Overig
4.8.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als vermeld in de beslissing.
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Provincie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.144,45.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis het perceel, kadastraal bekend [kadasternummer] , te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen, dieren en zaken, tenzij deze zaken van de Provincie zijn, en in behoorlijke staat achter te laten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Provincie een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling 5.1. voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.144,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken.
CM